als het iemand hier heette van dat ‘betergenoemd algemeenfransch’,... alleszins ‘al’ dat ‘gemeen’ is. Allenstappe komen ons maren toe van verre en van bij, mededeelingen vanwege meer en meer menschen die 't rechtzinniglijk moê zijn. Een dezer maren onlangs was van een Antwerpschen Lezer. Heer KDV., die buiten aan Biekorf wellicht niet 'n wist aan welk een vlaamsch blad hij zijn verkijsdheid mocht uiten. Een heele reeks zendt hij ons, van woorden geraapt goed-kome-'t uit, uit een aanwijzer van een vlaamsche boekhalle: deze wijzer, zegt hij, behelst een twaalftal beknopte levensberichten, allemale doorspekt met zegsels als ‘inspireeren, inspecteur, humor, initiale merkteekens, sublieme vondst, sereene geloofslicht, expressionistische verzekens, etherische gevoelens, geestelijke miseries, culminanten, abnormaal, grotesk en caricaturaal, visionnair en luguber, poëtische charme, produceeren, obsedeeren, energie en carrière, pleiade en metamorfoze, als een ekwinoks vloed’!... Mijn dagblad zou dat smakelijk vinden, en daarop zeggen ‘een amusant praatje’ (alsof ten anderen ‘verzettelijk, vermakelijk’ enz. nietmeer dietsch of ‘nederlandsch’ waren); alsof het vlaamsch nietmeer van Vlaanderen was, maar eerder van overal-elders, van Florence b.v., zoo mijn blad al meer dan eens zei (insteê van Firenze, omhettoch altijd en enkel maar te zeggen als in 't fransch)!
Hoe bedroevend en dwaas toch dit alles... en de dood teweeg onzer eigene taal! En deze zijn nu nog maar woorden, het lijf en de leên van de taal. Maar ook de wending, de zin, de ziel van de taal moet eraan; trouwens door er meer en meer zinnen in te bezigen blindelinge overgenomen uit 't fransch, namelijk als deze welke we hier maandelijks schandvlekken, zinnen als b.v. ‘hij vervolgde haar met zijn liefdevoorslellen (= poursuivre quelqu'un de ses avances)’, of ‘de Vlaamsche leeuw dreunde uit de kopers (= les cuivres)’!
Vlamingen! Vlamingen!
Als allemaal dat fransch, ‘het’ eenigdeugende ‘vlaamsch’ wordt, wat baat het op een einde nog ons te kraken aan 't vlaamsch?...
Verzint aan ‘den Vlaamschen Strijd’ nu eens alles ten uiterste best. Het zijn er die Vlaanderen een land-op-zijn-eigen willen: neemt dat 't morgenochtend zoo is. Hoelange zou 't meêgaan? Hoelang, eer dat 't meer nog ‘verbelgd’ en verbeulemanscht is dan het Belgen van heden? 'k En geef het geen jaar! Want 't en zijn waarlijk de Walen niet die Vlaanderen ontvlaamschen, 't zijn de Vlamingen zelf met hunnen onzinnigen zucht naar mooimakerij-op-zijn-fransch;...en onder de Vlamingen de ergsten? zijn dezen die, best-nog gezind en best-nog bekwaam behoorden te zijn, om ons volk aan zijn alenkele en leefkrachtige vlaamschheid te houden, en die het méér-nog doen zuchten naar die mooimakerij, immers al het helpende nogmeer te verfranschen, en al het zoogezeid verhollandschend toe.