Biekorf. Jaargang 30
(1924)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
integendeel: iets heel bezorgds en iets heel goeds van geest. Maar 'n beetje onbestaakt, en dies met een groot gevaar eraanvaste dat het misschien kan kwalijk opgevat worden door een lezer, die 't minderbezorgd overschouwde, of lichtzinnig daarmeê ervandoor trok. Zoo zei alreeds de brugsche Patrie (19-xi-24) dat dit opstel ‘jette un jour nouveau sur eet épisode troublant de notre histoire’. Zeer onvoorzichtig was dit gezeid: nl. veel te algemeen en te beslist-af; immers dat zeggen van de Patrie wilde lijk-bedieden dat we totnutoe nog veel belangrijke dingen niet wisten, maar nu wèl weten, betreffende de dood van den grave, 't zij ofwel betreffende den zin van die dood, of wie of wat er de schuld van geweest is, 't zij betreffende anders nog dergelijks. - En Karel nochtans is ‘martelaar’ uitgeroepen? ‘Dat martelaarschap ware wel eens op een nieuw te onderzoeken dan?’ vroeg me reeds iemand.- Daar! Dit was immers te vreezen. Op zulke wijze wordt misschien een nieuwe geschiedkundige twijfel geboren, die dan kan uitzetten, aangroeien, en die nietmeer te dempen zou zijn in geen jaren: dit alles nogeens, tewege, uit naam van de ‘Nieuwere Wetenschap’, en uit name nu ook van den zeerwelmeenenden Heer F.L. Ganshof den maker van 't opstel, dan van de ‘Annales de l'Emul.’, en van de ‘Patrie’, van allen die spraken en ook... van dezen die zwegen, want ‘qui tacent consentire videntur’. Vermits het kan, laten we daar een spelle voor steken. Van dien ‘jour nouveau sur cet épisode troublant’, 'n is er medunkt niemendalle van waars. Heer G. 'n verandert niets van belangrijks aan alles wat er reeds over Karel's dood is geweten. Wat de geboektschap der zake betreft, in één dingenmaar had Steller ongelijk, nl. van, tusschen de andere ‘érudits avisés’ die de waarheid bewrochten, Kan. Duclos niet te hebben genoemd die er toch ook iets voor deed, en die al in '84 zei, zooals Steller nu hier, dat het een gezin uit den ambtsadel was, omdat het werd tegengewrocht in zijn bloedadelnijd, dat den graaf heeft | |
[pagina 284]
| |
vermoord. Dat gezin was werkelijk door vorst Karel tegengewrocht: - zegt nu G. in een tijd dat op rechtsgebied de vorsten dit nog-allemaal deden, plichtmatig ten anderen; - ja en vooral, zei Duclos, werd dit gedaan door vorst Karel, met een geest, op een wijze, die op zedelijk gebied Karel's heldhaftige deugd van rechtveerdigheid doorstralen lieten. Hierom is Karel kerkwettig erkend geweest als h. bloedgetuige, mits vaneigen eerst een geding met herhaald en streng onderzoek, ingesteld ook door enkele ‘érudits avisés’ wier geschiedkundige besluiten hier eveneens niet 'n mochten verwaarloosd. Maar tot daar. Heer G. 'n heeft het niet over menschenverledens, of toch niet op gebots onder menschelijke driften; hij mikt hij uitsluitelijk eer op gebots onder menschelijke inrichtingen. 't Was namelijk op dees. De ambtsadel toen eenerzijds stak om vooruit: immers wilde meer adel dan ambtlast; anderzijds echter de grave, 't gezag, deed hardnekkig om tegen, opdat, elk in zijn stand en gelid gehouden, tucht en vrede in het Land mochten blijven. Die ambtsedellieden nu - hier en elders in westelijk Europa - noemen we ‘ministeriales’. Beter dan Waitz in zijn ‘Verfassungsgeschichte’ (laatste uitg., 1896) 'n heeft er niemand-nog in 't algemeen over dat volk en hun steking gehandeld. Heer Ganshof is aan 't bereiden van een boekwerk daarover, ten minste voor Vlaanderen en Lothringenland men kan dit alles vernemen uit zijn opmerkingen, ten voete aan de bladzijden-hier, insgelijks in zijn laatste besluit op het einde zijns opstels); en daar hij, in Vlaanderen, nergens die mannen beter verduidelijkt en duller aan 't werk zag dan in ‘les événements de 1127’, dies greep en doorleerde hij ze daar - daarlatende Karel's verdiensten -. Er 'n is hier dus geen spraak van ‘Le meurtre de Charles le Bon’ zooals de ‘Patrie’ 't oververmeldde, noch van ‘un jour nouveau sur cet épisode troublant’... of 't en ware dat ik het nu heelemaal scheef had gevat; in welk laatste geval, ik de ‘Annales’ zou verzoeken | |
[pagina 285]
| |
mij aan de waarheid te herhelpen, door over dien ‘épisode troublant’ een beteren dag te doen limmen dan een die alzoo nog een nieuwen en ergeren ‘trouble’ erbijwekt. L. De Wolf. |
|