MIJN broeder weet gij 't nog van als ik daar te Heule
Geen schoen kon vinden met gemakkelijke zeulen,
en hoe een avokaat daar schoone wenschen dei
en nichtjes en kozijns den blijden welkom zei?
Aan nichtjes en kozijns zei ik den God beware U
En aan den avokaat al monkelen God spare U;
Maar 'k ben verzind en nu ik eens dat mag vergoên
Ga ik den avokaat wat wondere wenschen doen.
Der heerscht op aarde een ziekte, een ongewijde plage!
Zij duurt en wordt van langs om zwaarder om te dragen.
Die ziekte wensche ik hem. Zij zit op 't hoofd en doet
het hair verbleeken in den torre van den hoed.
Het voorhoofd doet zij diep tot in den nekke bleuzen.
Den bril verschuift zij tot op 't toppelke der neuze.
De tanden wikkelt zij of zaagt zij af, den baard
bestrooit zij langs om meer met peper, zout en vaart
Door keel en borst en leên en beên tot in de voeten
en doet kozijntjes daar met blijden zin ontmoeten.
Ja maar, horkt nu, zij laat den mensch frisch en gezond
En elkendeen die ziekte aan zijne vrienden jont.
Zij laat de blijheid en het blijde samenleven...
Ik zou mijn dicht misschien wel nog wat langer weven
[pagina 279]
[p. 279]
Maar Gabrielle roept, en 'k moete uwe ooren sparen.
De ziekte die 'k Ulieden wensche: 't zijn de jaren.
Die verzen met nog een paar andere lagen verdoold onder de nagelaten papieren van Guido Gezelle, ik heb ze zoo getrouw en zorgvuldig mogelijk afgeschreven.