luchtkring met electriciteit vervullen; de straat is vol provinciemenschen; de bevolking met verdwijning bedreigh; het gerucht verspreidt zich; de opstand neemt groote uitbreiding; de flinke organisator heeft den kiesveldtocht aangevangen; de inschrijvingen waren vreeselijk bondig; de posities versterken door en aanval in regel op de andere partijen; een kwade gewoonte heeft hare intrede gedaan sedert den wapenstilstand; het onderzoek heeft een sensationeele wending genomen; de koning bekleedde zich met souvereine attributen; hij pleit voor zijn kapel; jammer, onze politie was niet in getal’!
De Vlamingen, die reeds nietmeer willen weten of 'n dergelijke tale òfwel vlaamsch òfwel fransch klinkt, nemen soms kwalijk dat ik ze durf uitmaken voor alles wat leelijk is. Maar weigeren ze niet te zien dat zij de eerste en de meeste verdelgers zijn van het innigste, van 't diepste dat ons ‘Vlamingen’ maakt, van den taalgeest; van dat wat ons vlaamsch wezenlijk maunen in hun verblindheid zoo stout zijn, en door hun geweld er zoo menigen meeslepen. 'k herhale 't, ik schrik voor de toekomst van Vlaanderen: ze leeren 't zijnzelven vermoorden.
Gelukkiglijk 'n hebben ze 't volk nog niet mee.
Westvlamingen houdt u geschoord. 't Gaat erg heir; maar 't gaat nog tienmaal erger hooger in 't land. Dààr weet men al nietmeer ‘wat’ vlaamsch is; gij ten minste weet het toch-nog.
Leeren, jongens! leeren, iets worden, iets wezen in 't leven, en dat wezen in 't vlaamsch!... Veel beter dan roepen en schreeuwen - tusschenin -, en richten en stichten - als tijdverdrijf -, al telkens en immermaar denkende in 't fransch.
'n Zou 't niet?
BROM.