Bachten 't elshout
waakt de slimme zwarte poeze,
zit met kogels in heur hoofd, en
wapens in heur handschoen. -
Langst den boord, èn heimelijk deurke,
sluts omhangen met zijn mos, en
zonder klinke en zonder slot aan;
open naar den helderen hemel,
gapend naar den duisteren diepgrond. -
zijt ge, wordt ge, ziek of zuchtig?
menscheschuw?... of wat verzint ge,
gansch aleen met uw gedachten?
komen in dat heimelijk deurke,
glimmende zwarte spelleko pkes,
oogskes die 't gevaar afspiên, en
nieverst geen gevaar 'n vinden. -
Trippeltrappel wilt ons muizeke,
zwak en los, e luchtje scheppen;
vrij, op 't heerlijk jachtgebied van
Plots ne kap, ne zochte klauwslag,
meêgaande en bevallig!...
't leeft nog, 't leeft,... maar om te beter
't naderen van de dood te voelen. -
Bij zijn vreezen, bij zijn hopen,
d' handschoe van de zwarte poeze
Pootelen wordt 'et, gooien, vangen,
kaatsen met dat gruwend herte. -
Boos genot!... onhebbelijk wreedzijn!...
wreedzijn dat hier spelen heet, en
| |
leute, wikkelend uit den weedom! -
roert nu naar én ander diepte,
waar ge nooit meer, nooit meer, uitkomt! -
kraakt 'et, langst nen holde grafweg,
naar 't ombunselen in zijn lijkkleed,
naar zijn zwijgen en zijn doodzijn;
laatste draadje van zijn leven,
laatste sleur van zijn bestaan hier. -
blijft de zwarte tooveresse
tooveren met heur groene kogels;
smekt ze nog aan d'achtersmake
Nieuwcappelle 1924.
A. Mervillie.
|
|