Biekorf. Jaargang 30(1924)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Roem IJDEL geritsel van dorrende bladen, zucht op de lucht, pas ontstaan gauw vergaan, Wat mag den mensch, roem van menschennog schaden wat hem nog baten; zijn tijd is gedaan! IJdele spot van der wereld gerechtheid stoorend lijk wierook maar vluchtig als hij. IJdele waarborg van menschen oprechtheid die looft den mensch als zijn uur is voorbij; Nu zal zijn glans and'ren glans niet meer schaden nu klinkt zijn naam ander's naam niet meer dood! Laat ze nu ruischen de dorrende bladen, stil ligt de mensch in den grond zijnen schoot. Looft men den mensch binst zijn kortstondig leven dan kost die lof hem onmenschelijk duur. Doet dan de prijs die men dwingt hem te geven smaken den feestwijn niet zelden te zuur? Ziet hoe die armen den roemberg bestijgen, zweeten en zwoegen! Wat treurige stoet! Weemlend als mieren daar worstlen ze en wijgen trappend elkanderen dood met den voet. Hoort naar dit lasteren, hoort naar dien leugen dien geeft de roemzucht den mensch in zijn mond. [pagina 245] [p. 245] Eén daar op duizend die zich zal verheugen in uw bezit, en mag juublen één stond; één, en hij voert heel de bende aan zijn wagen, koppen omneêr en den boezem vol nijd; één dien ze afgunstig in zegetocht dragen, drenkend de baan met hun' tranen van spijt. ‘Leve!’ zoo roept heel de nijdige bende, ‘Gij die uw vuist op den hals ons geduwt!’ ‘Leve!’ zoo tiert zij, en ‘Leve!’ en geen ende, en door 't gejubel heur bitterheid spuwt. ‘Hoogst op den berg, streng geteld zijn uw stappen, komen moet een die de kroon u ontwringt, leve! en wij zullen u morgen vertrappen leve! zoolang ons uw vuist nog bedwingt. Heil u, o zeger, laat beide uwe ooren drinken den roes van den roem, hij is zoet! Morgen zal vriendelijk staal u doorbooren heden uw blijdag! en morgen uw bloed!’ Caes. Gezelle. Vorige Volgende