Tweetaligheid aan de Hoogeschool.
‘Men schrijft ons (zegt ‘De Standaard’ van 20-ix-24):
‘‘De Standaard’ van verleden Zondag, 14 dezer, deelt den oproep mede door de Leuvensche Hoogstudenten uitgegeven ten voordeele van de Kath. Voordrachten. Over het beoogde doel wil ik niets zeggen, integendeel, dat is niets anders dan prijzenswaardig. Maar onze studenten, die toch vuur en vlam zijn voor eene eentalige Vlaamsche Hoogeschool, leveren in hun oproep het beste bewijs van de noodzakelijkheid der tweetalige Hoogeschool en van de onbeholpenheid der Nederlandsche taal.
Ik laat het onnatuurlijke der opgeschroefdheid van hunnen stijl van kant, dat is eigen aan studentenstijl, doch wat wemeling van Fransche en vreemde woorden! De oproep bevat 108 regels, en ik tel daarin 41 bastaardwoorden! Moet de toenadering met Holland ‘dat’ uitwerksel hebben op onze taal, dan bleef het maar liever gelijk het voorheen was. En als ‘dit’ de pikfijne taal der uitgelezen en is, wat zal later het volk - wier voorlichters zij willen zijn - daarvan begrijpen? Best doen ze dan een vertaler mede te nemen, die de voordracht in 't Vlaamsch zal overzetten.
Daar zi'! We 'n staan dus nietmeer alleen om te zien en te zeggen dat de meeste vijanden van 't Vlaamsen de ‘Vlamingen’ zelve zijn, nl. dààr waar ze 't vlaamsch onvolksch willen maken.
't En is den eersten keer niet dat Biekorf, achter jaren t'zelfde te zeggen en ervoor te worden bekeken, eindelijk door iemand eens nagepraat wordt, die van de eerste maal gelijk krijgt!
't Is 'tzelfste nu met de zaak van 't belang van de streektaal. Naar onze meening altijd geweest, de streektaal moet zijn als de gist en de glim van de ‘Algemeene Beschaafde’ die anders een mislukte bakte zou zijn. Ze hebben dat nu ook almedeens ingezien.
Slacht nog ook van: dat 't jonkvolk van Vlaanderen, voor 't vaamsch niets beters en kan doen dan hemzelveh, ieder in iets, elk in zijn vak, zoo sterk mogelijk te maken, jaren en jaren en jaren naeen, zoodanig dat ze àl toch een keer in entwat onmisbaar mogen heeten, en dan... met gezag kunnen spreken en handelen; beter dàt dan altijd te schreeuwen en niets anders te doen. Dat begint men ookal hier en daar voor waar aan te nemen.