Biekorf. Jaargang 30
(1924)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
De oorlog in Dickebusch en Omstreken.(Vervolg van bladz. 23). 1914. Donderdag, 10n in Wintermaand. Eén mis maar. Weinig geschot, uitgeweerd een tijdeken halfsnachts; veel regen integendeel en vele gedrets van Zwaven en Turco's. Ten drie'n alweer een begraving: nl. van kapitein Valant du Picq; even vanwege een drom zijner Algiersche Schotters of Uitzwermers wordt hem eere geboôn. Van nu af aan, is hier meer winkelware weer: kaas, chocolade, beschuit, zout, enz.; maar duur, meer dan tevele,... en toch seffens verkocht. Buitengewoon vele wijn wordt verdaan en verleurd, in herbergen, winkels, hofsteên en huizen, insgelijks langs de bane: tegen 2 frank, en welhaast 1,50. Bier weinig. Meer kortedrank eer: brandewijn, cognac, die gemakkelijk wordt overgeblauwd. In enkele winkels champagne. Zake ‘patente’? Geen mensch loopt erachter. En dronkaards? Dannog maar letter te zien. De menschen beginnen te durven 'wat indoen, al is de kom en de keer overlastig; meest vanuit Belle is 't, ook een beetjen uit Poperinghe. | |
IV. Overwintering.Vrijdag 11n. Heel den nacht schuw gebommel al Langhemarck en Reninghe, en gewerengeknetter al Voormezeele. Te Voormezeele en te Boesinghe een stapje vooruitgang, zeggen de Franschen. In den namiddag schrootbommen alomtrent den Hert. Een nieuwe verpleegdienst te Jul. Noyelle's: die van de 31e afdeeling; aan 't hoofd van het geherder E.H. Byrot, Generaalvikaris van Albi, maker van verschillende werken, uitnemende wel ter tale, roeiende en werkzaam. Zijn ordonnans of meêman is insgelijks priester. Weinig andere priesters. 4 missen. Zaterdag, 12n. Vuile swansel van weêre. Anders, enkel 's namiddags geweld. Tmijnent in den nacht zijn krijgsoverheden binnenge- | |
[pagina 90]
| |
vallen; ze willen er huizen, maar onderwijls breken en vermoorden maar-alles waaraan dat ze kunnen. Ik terd hun beleefd op hun teen, hetgene hun niet 'n bevalt, want ze zetten 't uit naar een ander. Schoone hielen! Zondag, 13n. 80 HH. Nuttingen. Missen ten 7n, ten 8n, ten 9n, en ten 10n. Deze van ten 9n, met een prachtige rede van E.H. Byrot, is voor de mannen van 't leger. Omendom Jul. Verschelde's nogal wat gesmijt. Te Kemmel, ook hier bij Oskar Gesquiere's liggen nu Engelschen, waarvan immers de slagreke strekt tot bij Wytschaete. En men spreekt ook van Engelschen tewege voor Dickebusch. Maandag, 14n. In 't Zuiden van Yper zouden de Onzen vandaag het eens aangaan, om 't vijandelijk leger een duw achteruitwaard te geven. Algemeene aanval zal 't zijn, en met alle geweld. En inderdaad, van met d'slag van den 7en, is 't een hellegedonder geweest, dat er, van heel den tijd van de Franschen, nooit met meer monden, noch vlugger naeen, werd geschoten. Uren lang, schieten nog rapper dan tellen. Zware kanonnen kraakten en braakten van vorenaan Peirsegaele's, andere waren aan 't brommen en bulderen, gruisdikke gezet, omtrent Goudeseune's over den Vijver. 't Was bevangende en wreed, eendelijk-benauwelijk. Maar we hoorden 't toch geren. En men heeft ons ondertusschen verteld, hoe dat allichte dan ook 't voetvolk ten storme is gevlogen, met een sprong uit hun grachten, 't gewere geveld en den roerdolk erop. Wat een bloed, al van menschen, 'n heeft er dien dag niet gegutst geleekt, geloopen, gekwijldachter 't land, daar op Wytschaete en Voormezeele. En och Heere waartoe? De Engelschen op Wytschaete behaalden een bosselken; en op Voormezeele en Vierstrate liepen de Franschen hen dood tegen de mitrailleuzen der Duitschen. Vele van die schamele helden zijn blijven liggen tusschen de fransche en de duitsche grachten, waar dat ze maanden nadienGa naar voetnoot(1), toen de Engelschen | |
[pagina 91]
| |
afkwamen, immer niet op te rapen, voort lagen rotten. 't Gewin was klein aldus, en de levensverliezen zeer groot. Doch ook de Duitschen zullen vele geleden hebben: want de fransche ‘75ers’ stonden er talrijk, en wrochten verwoed;... en 't was zes eer het stopte. Vanals we den donkeren meêhadden, ben ik 'weest zien op het kerkhof naar al dat gewoel, en voelde er mijn bloed van verkruipen: 'k en zag en 'k en hoorde niets anders als aanhoudende vuur en donderend geweld. 't Zou vergruwelijk grootsch geweest zijn, als 't zoo moorddadig niet was... en dat een mensch nadacht: ‘'t zijn al entwien's kinderen, en zoovele zoovele ongelukkige zielen’! De razernij al den overkant, bij den Duitsch, 'n was niet minder geweest. Ons geschot hier kreeg schrikkelijk weere. Bij 't Vijverhuis zijn verschillende fransche kanonniers ondergebleven, al ketsten onderwijls andere gestadig maar aan met immer meer schietraad. De verpleegschap der 32e afdeeling was in den tijd-tusschenin ook haastig wedergekeerd; en toen, achter eten des middags, de geneesheeren eens liepen zien naar de Vierstraat om beter 't gevecht en den slag waar te nemen, en dat ze waren gekomen aan 't hof van Verschelde's Marcel's, bij de kleine Vierstraat maar-effen, viel er ineens daar bij hen een bom die ontplofte, zoodat er twee onder hen dood, 'rad dood, en drie gekwetst geweest zijn; één dezer laatsten is 's anderendaags ook nog gestorven. De begraving dezer drie doôn was te Reninghelst. Op heden is onze brave taalman weer komen zetelen tonzent, voor tewege de duitsche gevangenen, maar heeft er geen werk gehad. De Engelschen voeren beter te Kemmel: ze hadden er een vijftig geklampt. Dinsdag, 15n. De Franschen 'n geven 't niet op; en, van ten 7n, vallen weer aan met hetzelfde geweld. Met den noen echter vermindert 't geschot, al sleept het nog voort tot tegen den avond. Hoe jammer dat die moedige Franschen niet beter gelukten. | |
[pagina 92]
| |
Nu worden we stilaan geware dat we nog zitten hier met den oorlog voor gansch den winter tewege. Woensdag, 16n. Weinig geschot. Guldenmis: een 250 menschen aanwezig. Heden een doop uit Kemmel, waar ze voor 't oogenblik zijn zonder Geestelijken. Donderdag, 17n. Kanonnengeschot. Nogal redelijk vliegtuigen. Nieuws. Mannen van 't belgsche leger zitten hier nu aan 't vermaken van wegen. In den namiddag begraving van den moedigen kapitein Lafiteau, gisteren doorkogeld. 't Lijk haal ik af naar Ch.-L. Hoflacks. Uitvaart met eerebewijs. Den 18n, vrijdag. Van 'tzelfde: gebuisch. En begraving van sergeant Bertrand. Den 19n, zaterdag. Kanonnengeschot heel den dag, nogal erg. Nieuwe groote stukken zijn gesteld in de weide van Vandepitte's en Verpoort's, over 't kasteel van Hr Hendrickx. 't Staan er al veel langs de dreve van 't Hemelrijk naar de Kapelle van Frezenberg bij 'tzelfde kasteel. En al die vuurmonden schieten en moorelen om dood. De Duitschers doen weere, langs 't Hallebast overdag, 's morgens en 's avonds al den Vijver en Burgemeesters, omtrent dezen laatsten's vooral. Ook nog gewerengeknorzel 's namiddags. Zondag, den 20n. In de negen- en de tienemisse vele gasten van 't leger: onder de negenmis een prachtige rede door E.H. Byrot. En verder, nogalwat missen van berrie- en wapenmannen. Ten 9n, op O.-L.-Vrouwenaltaar doet mis de Jesuiet luitenant de Gironde, bekend voor een held, vereeremerkt van 't Eerelegioen, en uitermate bemind van zijn volk. Morgen, schamele jongen, zal hij door een kogel worden getroffen, wijl hij, naar van de loopgrachten, de begraving zal doen van twee Alpsche Jagers, Hijzelf is begraven te Zillebeke aan den Verbranden Molen. Bijna alle soldaten worden ter aarde besteld daar waar ze vallen, doch de overheden gewoonlijk brengt men weg uit 't gedrang, achterwaard, naar de kerkhoven ergens van de bewoonde dorpen. | |
[pagina 93]
| |
Dien dag, fransch geschot weinig, duitsch nogal vele. Hebben te lijden vooral: Vijver en Krommenelst waar een kapitein en twee sergeanten zijn doodgeschoten. Voor den Krommenelst is 't danig verslecht sedert dat nu die kanonnen staan in de dreve. Of 't waar is 'n weten we niet, maar volgens den zeg zouden de Duitschers nu op de Engelsche kuste gesmeten hebben. Maandag, den 21n. Betrekkelijk stille. Over den Vijver eenige bommen; op de Vierstraat een fransche stapel van schietraad in brande geschoten. De Duitschers zitten thans op min dan 10 minuten van de Vierstraat, en evenzoo van Voormezeel'-Plaatse. De hoop en de moed bij de Franschen staat om te zakken. Ze beginnen te willen bekennen dat de Duitschman sterk en welingericht is. H. Wullepit is vandaag tot Langhemarck geweest. Omtrent zijn huis was het eenig en benauwend: noch God noch goêmensch, niemand te ontwaren; 't is of in die streke alles dood was. Den dinsdag, 22n. De belgsche Werkers (meest peerden geschutvolk die staan zonder tuig of getrek, ook voetvolk uit de oudste bedeelingen) komen legeren tonzent: 't zijn er op twee-drie hofsteden hier, en 't zijn er ook thuis in de Pastorij. 't Eerste dat ze in de Pastorij doen is groote kuisch, want 't is er onziende;... ze steken ook ruiten in, maar ze halen het glas uit de printjes- en beeldekensramen! Van die glazenmakers hebben we alzoo een 300 man op het dorp. Vandage groote bommen op 't Zothuis te Yper. Yper zelf wordt meer en meer gerustgelaten. Woensdag, den 23n. Sedert dat er kanonnen staan aan 't kasteel van Vandenpeereboom's, waait er nu die kant ookal tegen. In den voornoen waren de zoons van Henri Derycke's, met een vluchteling meê, aan het looftrekken, toen schielijk een bom hen verraste: Jul. Derycke en de vluchteling dood op den slag; Maurits erg gekwetst, aanstonds naar 't Gasthuis te Poperinghe, en 's anderdaags dood! Twee van ons beste en christelijkste | |
[pagina 94]
| |
jonkheden. God geve hunne ziele de eeuwige ruste. In den namiddag fransche aanval in 't schieten. Donderdag, 24n. Heel den nacht, en heel den dag ook, voort hevig geschot. Den dag door, vele biechten. Wat de soldaten betreft, de legerherder zet hem in de kerk met den avond, en blijft er tot middernacht-Kerstnacht. [A.V.W.] |
|