entegen het kiekengespuis, de stofhaarde kiekskens, en de eerste-bepende, en deze die al pluimtjes ophebben, en de zes- en de zeven en de achtmaanders, eeuwigvoort duivel-en-doende zijn om niets anders als om alles naar den donder te helpen. 't Ziet er lief uit in Vlaanderen! Oeie-groei allenthenen! ‘'t Is omdat we geen hoofden 'n hebben’ piepen en tjiepen de kleinen, alle die handsvollekens, die niet weten wàt-al verzonnen om hun tijd dood te doen, daar ze nog niet te leggen 'n hebben en het ondertusschen niet leeren 'n willen; maar zoodra een der ouden gewaagt om den kop op te steken en om, haan of henne, dat hoofd van de bende te zijn, dan vliegen ze hem al naar den kam om hem 't vel en zijn bloed uit te pekken!
't Vee binst de wijle bekijkt dat verachtend, en vet er hem in.
Ach, wilde ieder zijn plekke houden, en 't zijne doen, niets als het zijne... evenals wij, biên, aan ons biewerk, en evenals anderen, die meer zijn, aan meer!
't Zal beteren, wij hopen 't.
We kregen soms-ook reeds een pek in 't voorbijgaan, omdat we neerstig en nederig voortwroetten. Maar 't zijn er al veel die, stillekens overkomend, ons beginnen gelijk te geven, om als wij, elk in de maat van zijn kracht en zijn plicht, te doen wat ze kunnen en niemendal anders. Op een einde zal wederom West-Vlaanderen niet de slechste geweest zijn, misschien de man-ter-nood wel te wege.
En daarom moet Biekorf er blijven.
Om dàt onderander. Namelijk uit westvlaamsche koppigheid in 't gezapige werken aan 't bewaren van dat wat nog deugt in ons volk, en om daar goed meê te stichten hoe weinig het zij... tot een voorbeeld voor velen die bezig zijn met Vlaanderen meer kwaad dan wel goed aan te doen, in zijn aard namelijk, in zijn geest, en nog niet minst-van-al in zijn tale.
Beste Lezers, aanhouden, ei?
Wederom inteekenen; nieuwe lezers bijhalen; en- waar-