Biekorf. Jaargang 29
(1923)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
V. Nieuwe Levensschikking.1914. 18n November. Woensdag. Na al dat geschot, veel ontvluchting, veel van te lande, drie-vierden van de Plaatse; vooral de vluchtelingen schuiven wat op, al blijven er meer nog over dan parochianen van Dickebusch. Deze laatsten nochtans weten volstrekt niet waarhenen, kruipen ievers in een stal of een schuur, lijden veel koude en gebrek, geraken zeere tenden hun geld, en komen welhaast weder van armoê met het voornemen van ‘liever angst en vreeze te Dickebusch dan kommer en nood op een vreemde’. Wie eenmaal gevlucht heeft, 'n krijgt men geen tweeden keer gemakkelijk eraan. Ons Dickebusch is armtierig gesteld. Nievers geen winkelware meer, noch eten noch drinken. Met moeite twee bakkers die nog terwenbrood bakken. Bloeme nievers te krijgen, bij de besturen geen gehoor. Bier en is er niet meer. Wijn, men wil hem dubbel betalen, maar de weinige flesschen zijn rechtedoor uitverkocht. Van kaas, eieren, chocolade, beschuiten en dergelijk, geen zier in heel het geweste. Wie zou het opdoen om het dan in den brand te laten? Bovendien het vervoer, en de kom en de keer zijn zooveel als onmogelijk. En nochtans de fransche soldaten vragen naar alles; en geld? daar hooien zij in. Vleesch, ja, vleesch is er, zwijnenvleesch bij de macht (koeivleesch hebben de manschappen in overvloed, van het leger), de zwijns waren goedkoop, en 't gevolg was dat iedereen hem beenhouwer stak: op 't einde van december zou 't komenGa naar voetnoot(1) dat er niet min dan 12 zwijnenslachterijen gingen zijn. Al de verpleegstanden van Dickebusch ziju weg ondertusschen, uitgenomen de ‘postes de secours’ of hulpstanden van te Peirsegaele's, van te Vandenbroucke's, en deze van Millecappelle 't hof van Juul Maerten; deze | |
[pagina 236]
| |
laatste is daar sedert 8 dagen, en er liggen reeds verschillende soldaten begraven. In het klooster is niemand meer. In de pastorij nog 2-3 droeve-gekwetsten. Geheel den dag schieten-om-dood. Rond den eenen, in een half uur een twintigtal schrootbommen op en om het hof van Hektor Dalle, waar immer de schietvoorraad opgelaad staat. Geen ongelukken toch. Op alle hofsteên een schrik van soldaten. Te den burgemeester 's alreeds 700. Schrapte van melk alle dagen. Boter nievers geen meer. Donderdag, 19n. In den nanacht vele geschot. In den morgen schroot- en springbommen langs Hallebast. Vandage sneeuwt en vriest het. Vrijdag, 20n. Eenig smijtschroot en kleine bommen omendom den burgemeester's en den Vijver. Heden zet ik eens uit naar Westoutre. Daar zijn 't al Engelschen. Tegenaan de Brulooze groote engelsche vuurmonden. Zaterdag, 21n. Enkel 4 missen. 't Legervolk heeft leelijk gehandeld in de huizen waaruit de bewoners gevlucht waren: alles geplunderd. Alzoo in 't klooster, waar ze sliepen op de schoone processiekleêrs. We verbergen deze dan in de kassen van 't sakristij. Uit de kerk zijn alle onze keersen gestolen, en we moeten ons verhelpen met allen bucht van overschot waarvan geen twee keersen op malkaar 'n gelijken. De gekwetstenvervoerders hebben op heden de kerke gekuischt. 't Was schrikkelijk noodig. Want de stank was er onverdragelijk, en de vuiligheid afstootend. 'Tzelfde strooi lag er nog waarop zoovele bezeerden hadden gelegen en waren gestorven. Dan deden zij ook een weinig de steenbrokken weg van voor den ingang om de menschen wat gemakkelijker door te laten. Zondag, 22n in Slachtmaand. 13 missen! 's Morgens binst de missen komt er een drom Alpsche Jagers rechte de kerk in, om er te rusten. De luitenant is een onderpastor uit Marseille. | |
[pagina 237]
| |
't Gevecht aan den Slag is weerom geweldig, 't geweeren kanongeschot schrikkelijk. Veel gesmijtsel boven den Vijver, en tusschen 't Zweerd, Hallebast en Canada. ‘Dezer dagenGa naar voetnoot(1) is ook een groote bomme gevallen op Alf. Huyghe's achterkeuken; deze ligt plat; een soldaat en een overheid zijn gedood’. Heden brandt de Halle van Yper gedeeltelijk af; 't is een vervaarlijke rook, en in den avond een eendelijke vuurgloed. Schoon werk van de Duitsche Kultur! 't Vriest en bijt van de koude. Schamele krijgsliên en vluchtelingen! Maandag, 23n. 8 missen. Omtrent den 8n leest er ook de kapelaan van Voormezeele. Hij was dezen morgen ten vier'-en-half uit Reninghelst naar Voormezeele opgetrokken, werd er eerst aangehouden, maar met veel moeite bekwam naar zijn huis te mogen waar hij iets van weerde gedolven had en gelukkiglijk heeft wedergevonden. In de voornoene is er op de Clytte ‘gesmeten’, waardoor in ‘de Fontein’ de bazin en heur broeder zijn doodgeslegen. Te Yper is S. Maarten's ten deele afgebrand. Tonzent gaat 't stiller, en tal van menschen keeren weer huiswaarts. ('t Vervolgt) [A.V.W.] |