Biekorf. Jaargang 29
(1923)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Oorlog in Dickebusch en omstreken(Vervolg van bladz. 145). 1914. 15n November. Zondag. Aanhoudend missen van 's morgens vroeg tot omtrent tien'-en-half, waarvan ten acht'-en-half een met sermoen door den almoezenier voor de legerliên. En nochtans, van ons volk heeft wel de helft geene mis bijgewoond. Heel den dag sneeuw, regen, en alsanmaar schrootbommen - ten minste '50 op Dickebusch - meest langs Hallebast, Henri Baes' en Melkerij. De schroot-stukken zijn al zwaarder dan gisteren. Te Hektor Dalle's zag ik een van 35 centimeter lang op 15 breed en 1½ dik. Gelukkiglijk wederom geen ongelukken. Het geschuifel dier bommen is benarend om hooren, namelijk tusschen 't afgaan van 't kanon en 't ontploffen der bomme. Duitsche krijgsgevangenen, nogal. De fransche legerherder van te Vandenbroucke's heeft den typhus, en vertrekt naar Frankrijk. 9 soldaten er dood en begraven. De fransche optrek van '14 is toegekomen: allen jagers te voet. Ze blijven hier eenige dagen vertoeven om hen aan den Slag te gewennen. <Ga naar voetnoot(1) Een dezer dagen is het gebeurd dat het Allerh. Sakrament welke nog berustte in de kerke van Zillebeke | |
[pagina 187]
| |
door een engelschen diaken gered (eigenlijk een bekeerden protestant, bij het leger-ter-nood dienstdoende als eenvoudige wapenman), stoetsgewijze tusschen krijgsvolk met flambeeuwen door dienzelfden naar Yper werd overgedregen. En als de menschen in Yper den stoet zagen afkomen, meenden zij dat men ievers ‘een Grooten’ ging berechten!... Deze diaken heeft eenigen tijd te Reninghelst verbleven bij de Durein's.> Maandag 16n. 25 missen. Heel den nacht geschot, en al van vroeg in den morgen wederom smijtschroot, shrapnells, meest al den westkant en de Melkerij. T'Hoedt's aldaar, pannen af; meer niet. Immer regenen. De wapengasten die keeren uit de grachten zien er schrikkelijk vuil en ellendig uit. De grachten, vertellen zij, waren volgeregend, en men moest het houden met de bajonnet erboven en ervoor. Vreeselijk was er gevochten. De Staf van 't 16e is door, in den namiddag. 17n in Slachtmaand. Dinsdag. Een schrikkelijken dag voor Dickebusch! Reeds van den 2n in den nacht, geweldig geschot, alsanmaar voort al Wytschaete. De Duitschen zijn er weer nog genaderd, en zitten in de ‘Hollandsche Scheure’, 't hof van Leterme's op 10 minuten van de Vierstrate. Nog is het geen 8 of daar ketst alweer bomschroot boven het dorp, bezonderlijk omtrent Cannaert's; en de post die daar thuiswas komt over naar tmijnent. Aanhoudend is er gevaar. Toch drendelt vele volk op de strate. Omtrent den 9n, wordt het oudste mannetje van Julien Bryon's lichtelijk gekwetst. Geen 5 minuten zonder gespetter van bombrokken. Al met eens - alverre ten tienen - valt een schrootbomme alzoo op het peerdstal van Cam. Gontier's, ‘Risquons-Tout’, slaat een hoek af van 't dak en omhagelt het alles met stalen brokken en kogels.... 't Moest heur ongeluk zijn, theurent voor heur venster zat Verhilde Lemahieu, oude jongedochter 72 jaar, en ze kreeg een kogel links in het | |
[pagina 188]
| |
hoofd, met een wonde diepe in heur hersens. Men kwam geloopen achter me: 'k was aan den hoek van de Kerkstraat, had de H. Olie hij mij (lijk altijd in den oorloge), en spoedde er henen. Onderwijls vloog er nog een bomme evendaar op 30 meter van me. 't Was benauwelijk voor 't naderen. In Gods naam... we naderden toch. En nauwelijks berecht, Verluide was dood, zijnde het eerste slachtoffer onder 't volk van de streke. Iedereen stond er danig van aangedaan. En de veelte van die vluchtten vermeerderde. Denzelfden voormiddag, op Hektor Dalle's hof, nog een soldatenpeerd doodgeslegen. Over noene wat rust. Maar 't heeft dan hernomen, met wederom tal van schroot- en zelfs kleine springbommen, naar den kant van 't Hallebast, ja tot aan ‘Canada’. Omtrent den twee'-en-half is een soldaat ‘doodgesmeten’ langs den steenweg tegenaan Van Eecke's molen. Ocharme! En wederom een rampe op eene onzer braafste werkmansgezinnen. Nevens den molen van Van Eecke's woonde 't huishouden Cam. Baecke-De Turck. Camiel was in 't leger, had een minkinge gevangen in den Slag bij Haelen, en lag vergasthuisd in Engeland. Zijn vrouwe met de twee kleinen was hedennoene gevlucht naar heur schoonouders Theofiel Baecke aan den ‘Ouderdom’. Omstreeks vier in den namiddag kwamen Fiel Baecke, de schoonvader, en een neve van dien, René Baecke, naer Camiel's herwaarts achter gerief. Ze vonden er 4 fransche soldaten belust om konijnen te koopen. Ze vielen aan 't bespreken van wat dit zou kosten, toen al met een keer een schrootbomme poefte en ontplofte boven op 't huis. Heel de timmer lag in. René Baecke in flarden, onkennelijk, al dood. Fiel gansch overwond, en zijn twee beenen 'rad af: die heeft maar een geeuw of vier meer gegeven. Twee soldaten dood ook met den slag, en de twee andere deerlijk gekwetst. 't Was toch zulk een deernis!... Fiel Baecke is Reninghelstenaar; en René was van Dickebusch, eerste goê jongen en de vurige vaandrig van onze Jonge Wacht. Met den avond, de beurt dan op een nieuw van de Plaatse. | |
[pagina 189]
| |
In 't valavond omtrent 5 ¼, zaten we gezeten tonzent in de voorplek. Al met eens een schrootbomme, die ontploft alover ons, achterwaard, in den hof van Heer Thevelin. We 'n spreken geen woord maar gevoelen 't gevaar voor ons en 't gebuurte: we blijven in de voorplek. Vele soldaten komen loopen in huis staan. Tien minuten nadien, zoef! een tweede bom en een schrikkelijke ontploffing. De deure der voorplek is opengevlogen, en 't kuilt van 't stof en de vuiligheid. Wat schol er? Deze nieuwe ontploffinge was geweest strak bachten 't huis: een groot stuk ijzer was door de vensterluiken in den keuken gevlogen, 4 tegels uitslaande, en een grooten put borende, om verder in den muur te gaan nestelen; een ander stuk ijzer was door den wand van de spreekplaats gejogen, al verscheidene steenen uitgooiende op het hoofd van de telefoonlieden daar even aan 't werk, en was verder de metserij ingegaan; en dan waren tal nog van kleinere brokskens en misschien wel 150 kogels noesch en dweers omgevlogen over muring en dakinge, zoodat er, van den achterkant van 't huis, een derde mijner pannen gebroken afzakten, en dat de zolder vol loodkogels lag. Dan, de aanpalende huizen, Delanotte's, Devos', Leeuwerk's, Thevelin's, hadden ook van de kogels en van de kleinere maar niet van de grootere brokken gedeeld. Wij verschoten om dood, maar leefden nog allen; en niemand gekwetst. Dit was het bezonderste. Maar 't en was niet gedaan. Vijf minuten nadien valt er een bomme bij Julien Bryon's, en een groot stuk ijzer dringt er tot in den kelder. Eenige minuten daarna nog een bij Felix Philippe's en Henri Coene's, met groote brokken ijzer tot in hunnen keuken. Een ure daarachter nogeen op de hommelkeete van Hektor Dalle's. En late in den avond we rekenden dat er dien dag drie van onze menschen bezweken waren, doch dat 't nog te verwonderen was van zoo weinig als we 't gevaar overgingen waarin we verkeerd hadden: niet min als 200 schroot-bommen zijn dien dinsdag op Dickebusch nedergekomen. (Vervolgt) [A.V.W.] |
|