Biekorf. Jaargang 29(1923)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] Vervoering Oparadijsvrucht, daar, vóór mij alleen aan 't rijpen, zoo goed, zoo zoet, zoo gansch vervoerlijk, zoo rijk en o zoo dicht bij mij; ik reike mijne hand, genake u en gij valt volrijp op mijne dorre lippen!... Maar dat is schijn, want, inder droeve daad, hoe ver van mij hangt gij verwijderd! hoe heel en gansch oumogelijk mij te naderen, u te plukken, te genieten! Hoe eindeloos breed een afgrond gaapt van u tot mij, van mij tot u, zoo ijselijk diep, zoo dreigend en zoo dorstend naar ons beider nederstortend wezen! Door niets en is hij te overbruggen door niets en is zijn diepe schoot te vullen door niets als door wat eindloos is en dat is mijne ziel, mijn kostbaar' eeuwge ziel! Hadde ik er meer dan één, volgeerne stond eene ik af. Doch 'k heb slechts ééne die 'k offeren kan noch wil. Daarom: blijft hangen zoete vrucht, en als de tijd van vallen komt... wel val alwaar ge vallen wilt, mij is 't om 't even zoolang als gij voor mij verloren zijt verloren blijft! Caes. Gezelle Vorige Volgende