Biekorf. Jaargang 29
(1923)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVertelselkes van tooverij van tooveraars en tooveressenGa naar voetnoot(1)
| |
I. Een echte tooveresse.Op een nacht kwam Koba Van Heeghere weêre van 't dansspel op de kermisse van Noordpeene: ze was met | |
[pagina 134]
| |
heur man en met een hoopje jong volk van den hoek. Te velde zagen ze daar al met een keer een bekende tooveresse, die stoop en die entwat opraapte en in heur schorte wegstak, maar niemand kon uitmaken wat het was. - Wat doe'-je daar da', Zine? riep de zotte bende. - Wat gij mij zaagt doen, verbied ik u aan iemand voort te vertellen zoolang ik niet doodben, was de antwoorde. En de jonge gasten waren 't al voorbij, al lachende en gabberende, met 't gedacht ‘we gaan 't maar aan heel de wereld vertellen op 't dorp’. Doch 't ging uit hunnen zin al gaande, zoodat 't maar jaren nadien en was toen ze hoorden overdood luiden voor die tooveresse, dat hun dat gemoet weer te binnen kwam. Een echte tooveresse was ze bijgevolg, aangezien heur voorzegging werkelijk uitviel niettegenstaande den weerwil der lieden. Ook toen men de kiste in den put zakken liet, sprong er een afschuwelijke padde op, die door niemand eraf is gekregen. | |
II De verzonken koffer.Te Noordpeene, weet ik van Emerentiene Claerbout, was er een boer aan 't uitdiepen van zijn gerzerijput, en hij kwam er op een ouden ijzeren koffer proppende vol met goud en dingen die hem konden stijf rijke maken. Maar het stuk was betooverd, want al met eens was er daar ten naargange een hond die er ging opzitten al grollendeGa naar voetnoot(1) en al hangGa naar voetnoot(2) doende naar dezen die hem zouden willen wegjagen. De boer dacht ‘'t zat vuiligheid achter’, en hij ging den Pastor te rade, die zei: - Laat u bijstaan door uwen gebuur om den koffer te | |
[pagina 135]
| |
lichten, en 'n spreekt geen spreek zoolang hij niet eruitGa naar voetnoot(1) is. De twee kerels draaiden dan de kommels onder den koffer, waaraf dat de hand intusschen verdwenen was, en zonder een woord te kikken haalden ze hom tot boven in 't gat, maar niet zonder eendelijke moeite. Nog een klein hoekske dat stropte, en de koffer ging heelemaal vrij zijn, toen een van de twee heffers al blazende van den arbeid zijn tonge niet meer meester 'n kon, en met ontlastinge uitriep: - 't Is nu zi', wij hebben hem. Ploffe! De koffer sloeg omme in den put, en schoot ineens zoo diepe, zoo diepe dat niemand hem ooit meer en heeft kunnen ontwaren. En de twee boertjes konden daarop weêre naar huis, met een lang aanzichte, met hun krop vol van spijt, en al treurig schartende onder hun scheeve mutse. | |
III. Betooverde hofsteên.De oude maarte van de Groote Rabecke, een schoone hofstee gelegen op 't einde van een dreve tusschen Ploegsteert en Waasten, zei mij dat er t'heuren tijde aldaar allen nachte geweld en gewoel was meer dan een beetje. De zoutteelen stonden te dansen op de boterpotten zonder dat er ooit een graantje zout uitviel; kassen en dressen, heel de huisraad verroerde en verliep; over de weiden zag men vreemde veulens aangedraafd komen en weêre verdwijnen. Dat hield al met eens op in een nacht dat er eens overalom, op de bedden en in alle plekken, een oprechte regen neerviel van kaf stof en anderen bucht. En 's anderendags had men veel rooie gehad om heel 't hof uit te vagen en te kuischen, en al dat duivelsgoed in het vuur te keeren. Andere speelkens van dien aard, vooral koeien die ontbonden gerochten in 't stal, gebeurden ook lange te Niepkerke op 't hof langs den keizel naar den Romarinwaard, voortkomende nog van een ouderschen jonkheid waarvan | |
[pagina 136]
| |
dat de voorzaats hen in den tijd met zwartgoed verrijkt hadden. | |
IV. Onzichtbare kaakslagen.Te Steegers kreeg er een vent alsanmaar kaakslagen zonder te kunnen zien van welke hand, en hij zette 't uit naar den pastor die toen bezig was met een kieken te scheên voor zijn eetmaal. - Kletse! Binst dat de vent aan 't vertellen was, kreeg hij mij daar een klinkenden klikker weerom, dat zijn kake heel rood stond. - Daar is hij, daar is hij, riep aanstonds de pastoor, die zijn scheêmes opsnakte en het sloeg in den wand. En nadien vernam de vent dat een gebuur-van-hem een messteke in zijn hand had gekregen, waarna hijzelve nooitmeer een onverkenbaren klets heeft gevangen. | |
V. Heksenbedrijf en - bestrijdinge.Om hen te laten onttooveren, gingen de menschen vóór den oorlog naar Yper, bij de Carmers achter vestelkes van den h. Benediktus. Ze zeggen dat een tooveresse niet en kan door een deurgat waar een zulk vestelingske aan vast is (en, 't jaar '14, heb ik dit weten bevinden dat 't inderdaad zoo was, te Niepkerke). 't Wordt ook gezeid dat, als men op den grond een kruisken aanlegt met twee strooitjes, entwat dat geen mensche en zou zien, dat een tooveresse dat aanstonds in 't zicht heeft en heur haastig zal afkeeren. Dit is werkelijk waargenomen genomen geweest op een tooveresse die woonde aan den Blauwe Torre te Steenwerck, die de kinderen ziek maakte, en de koeibeesten stoorde, en 't eene en 't andere uitrichtte dingen die de heksen allemaal doen. Thans woont diezelve te Armentiers zonder dat er iemand op acht geeft. In 1893 was een koopman in wijn, W., met zijn wagen op de bane achter een vatje kortendrank naar Steenwerck aan 't Spoor. | |
[pagina 137]
| |
- Opgelet, mannetje, zei de tooveresse die hem toegaande kwam, ge gaat kantelen. W. loech en spotte ermee; doch in den weêrkeer naar huis met zijn vatje kortendrank mee, had hij nog maar effen op de zelfde plekke de tooveresse van verre gezien, of zijn wagen klaaide om, en hij en zijn knape rolden met 't vatje ten gronde. W. en zijn knape 'n hebben nooit kunnen begrijpen hoe dit heeft kunnen gebeuren, want het peerd was een goelijksch, en de bane lag lijze. Ook is 't te verstaan dat W. gloeiende was, en dat hij de oude met zijn zwepe bedreigde als ze nog ooit onder zijn oogen zou komen. [M. d.l. C.] |
|