Biekorf. Jaargang 29
(1923)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd5.We zeiden vóór een lotjeGa naar voetnoot(1), dat 't afgeboekte bladje, na Speyaert hier, of hieromtrent, allichte stopte, waarom? omdat het opstel lijk in een hoop hier viel - vandaar Verhaeghe's moeite ermee -, en nog? om nu een laatste hapering op 't jaar dat volgen moest. En namelijk: bij 't keeren van de bladzijdeGa naar voetnoot(2) staat eerst, doch aanstonds weerom doodgestriept: 1662, vervangen even vluchtig door: - <1652>; waarna dezelfde hand aanhoudende weer voortvaart. Verhaeghe, zienelijk verlost van al dien last aan Vorstere en aan Speyaert, is uitgezet met nieuwen moed, en... na een viertal woorden... met heel een verschen trant. Doch 't eerste nu wat ons alweerom treffen mag, is dit gedubsel hier aan 't jaartal, m.a.w., is dat het nieuw bericht-hier zijnde uit '52, Verhaeghe het, in een eerste gauwte, en uit zijn haaste missende, het stelde als '62... een tienheid dus te verre. Als iemand echter doolt in 't | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
zetten van een jaar, al in één haastigheid - op zijn Verhaeghe's zoo - 't is dat zijn hand dan uit gewente werkt bij 't wegzijn van den geest; en uit gewente stelt me' alleen iets dat alreê voordien bedreven werd of voort bedreven wordt. B. v. wie ten onzen tijde thans, in 1923, vliege'-vliege' missen zou, 'n zou voor '12 of '13 geen '32 of '33 zetten - die tienheid en die smete 'n zit niet in zijn hand - doch '22 wel en ook nog '23, de tienheid onzes tijds. En 'k zou hierom dus durven denken, dat toen Verhaeghe hieraan nu wrocht, men reeds een einde in '62 of zelfs in '63 was... alreeds een eerste staving van onze gissing bovenGa naar voetnoot(1) te weten van de mogelijkheid dat 't was in '63. Na nu dit stuk betreffende: ...14 Januarii... Bernardus de Haene... huius loci abbas... (bondigweg nog voort aaneengebracht), begint die andere opsteltrant, dewelke meêgaat dan, schier algemeen, in àl dat achterkomt: een trant, verhalende en beroemende, langdradig zelfs, zoodat men zeggen zou dat vannuvoort Verhaeghe zijn stukken, nietmeer gereedgemaakt, doch slechts-maar aangeleid en vond, b.v. op de grafsteensGa naar voetnoot(2); en hij, dan, òf hergoot daaraan, òf voegde er dingen bij: zoo voegde hij zijn ‘postquam’Ga naar voetnoot(3) bij in 't eerstnakomend stuk. - 1652, 27 Junii. Guilielmus van Houcke... huius loci abbas... in carceribus Zelandii... postquam ...egisset... Weer volgen nog:
Tot hier maar-immer zelfde pen en zelfde inkt ertoe, alsook nog voor - 1663, 14 | |||||||
[pagina 107]
| |||||||
achter welke twee getallen dan - nog met dezelfde hand, maar met een nieuwer veêr en nieuwer inkt, en kleiner boekstaf ook - volstrekt iets nieuws begint. Te weten: | |||||||
De tweede reeks.Hier zijn het overlijdens van uit den tijd omtrent dat Steller 't werk in gang stak. Die reeks bestaat uit enkel-hier twee stukken getrokken uit één koker, geleverd in één keer: men ziet het aan 't gestelte, en hoort het aan den zong. Tot beter saambekijk, ik schik ze hier nevenseenGa naar voetnoot(1): - 1663, 14 die Augusti mensis Medunkt dat die nietwel malkaar en kunnen loochenen. Dan zegt erbij, dat ze, tegaar, verschillen in trant en taal met al wat vorengaat en ook dat achterkomt. Zoo nu, vermits ze er samenkwamen, ze moeten samen zijn van na-wanneer? van na den dag, vaneigen, die voor | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
den jongsten staat: dit i. van na den 2n der Wintermaand in 1663. M'herdenke thans de doodgestreepte 166-, te weten boven in 't begin geweest na de eerste tastingenGa naar voetnoot(1); m'herdenke tevens wat we zeidenGa naar voetnoot(2) daareven op de misgreep van achter Speyaert's stuk, te weten op die '62 zeer haastig misgezet voor '52, en men zal aannemen met ons dat heel Verhaeghe's Sterftenreeks alleen is ingezet geweest na hier Vandaele's dood, na 2n dus van Wintermaand in 1663. Dat is al één besluit. Een tweede nog... welke terzelfdertijd dat eerste verder vastestelt en toelicht. We merkten reedsGa naar voetnoot(3) hoedat het laatste doodsbericht - en ook het voorlaatste, dus Moene's en Vandaele's dood, alle twee te Oostnieuwkerke - Verhaeghe bracht op het gedacht van nog een derden stichtgenoot, ook dood te Oostnieuwkerke, met name Weinsoone (en, gaandeweg, alzoo van alle de anderen). Maar hoort! ik vraag mij af, of uit Oostnieuwkerke niet meer toen is gekomen dan de aantrek van dien omstand; en of er niet vandaar uitdrukkelijk een aanzoeking erbij, - nog meer - een aanwijzing naar even 't bladje 'n kwam. Te Oostnieuwkerke stond herder toen Heer Augustinus Dever, in wien Verhaeghe gaven vond, en vele bovendienGa naar voetnoot(4). Hij stond er al vanaf den 12n in de Zomermaand 1652Ga naar voetnoot(5), en bleef er voor een twintig jaarGa naar voetnoot(6). Voordien te Zonnebeke staandeGa naar voetnoot(7), zou 't altemets niet hij zijn, die 't bladje waar Verhaeghe afboekte, ‘bescheiden’ had aaneengebracht? Waarom ik het zou gissen, is aan den eenen kant omdat het, zoo we weten, volkomen er naar ziet om opgeschorst geweest te zijn tusschen de Haene's dood den 14n der | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
Nieuwjaarmaand in 1652 en dan van Houcke's dood op 27n van Zomermaand daarna, met ander woorden in den tijd - uit reden dus? - van Dever's overgaan uit Zonnebeke's herdnisse naar deze van Oostnieuwkerke; wijl aan den anderkant het rechts is ter gelegenheid van sterften op Oostnieuwkerke dat 't weer Werd uitgehaald! Merkt op medeen dat de eenige die, buiten Jan de Coene (een ongewonen doode, den eersten na de herinrichtingGa naar voetnoot(1)) is door Verhaeghe erbijgesteld, was ook een uit Oostnieuwkerke te weten Weinsoone, wiens naam oprecht op 't bladje vergeten was geworden. Die bleef nochtans niet heel-alleen nog-achter: b.v. ook de Clerck ontbrakGa naar voetnoot(2), misschien nog anderen, 't Is wel dat enkel uit (en ook om reden van) Oostnieuwkerke, een Dever, die 't verzuim kon kennen, het vroeg te herstellen... aan Verhaeghe, hem zeggend wie en wat, maar aan hem overlatend 't berichtjen in te lasschenGa naar voetnoot(3) met ingevulde jaren. Verhaeghe, was Verhaeghe enja, als inlasscher en invuller de man-niet-hoegenaamd; en hij, hij zette't zoo hij 't kreeg, oningevuld, vooraan. | |||||||
De derde reeks.Zijn de overlijdens van achterna-geweest. Die zijn er metterstond, elk op zijn tijd geboekt. Men ziet het aan't gestelsel: door, al, dezelfde hand; in, al, denzelfden zin, lijkredig en langdradig, met allen - op één naar - als nieuwe slotwoord bij: ‘Requiescat in pace’. Die zijn Verhaeghe's werk... tot waar E.H. Pil ons voorhoudt dat het stoptGa naar voetnoot(4). Aan deze latere stukken, geboekstaafd door Verhaeghe, en ook aan de andere dan nadien nog bijgevoegdGa naar voetnoot(5) door | |||||||
[pagina 110]
| |||||||
Stellers die hem opvolgden of door Heer Pil nog ookGa naar voetnoot(1), 'n hoeven we niet verder-meer ontstukkend-weg te ontleden. Noch vorderlijk, noch noodig - het blijkt genoeg waarom -. Maar 'k ga erbij bekennen, dat àl mijn aangeteekensels (van vóór den oorlog immers) hier evenook ten einde zijn. Ik vreeze stijf dat ze daarbij gaan blijven... omdat misschien, met zooveel andere handvesten, 't oorspronkelijk geboekte zal sedertdien ‘verduitscht’ d.i. verdelgd geweest zijn. Een keer te meer: hoe jammer! Er was nochtans wel nog-al bij te brengen. B.v. 'k wete wel dat aan een doodsbericht uit 1711 door Borreman gesteldGa naar voetnoot(2), een reke of twee (‘annorum agens... 1711’) is aangezet, vaneigen door E.H. Pil, vaneigen ook om wel te doen, doch zonder dat hij 't uitbrenge, noch marende daarbij van waar hij 't nieuws uithaalde.
* * *
En nu, beknopt hernokt. Ons Namenreeks van overleden leden uit 't Sticht van Zonnebeke, zooals die vorenkomt in Zonnebeke's herdnisboeken, en - aangevuld - werd uitgegeven door E.H.V. Pil: I. werd daargesteld te grooten deele door Verhaeghe, - ambtmatig niet, veeleer tot eigen lust; - misschien, waarschijnlijk, met tusschenkomst van Dever die herderde te Oostnieuwkerke. - En wat daartoe lijk sneê gaf was 't maren van een sterfgeval, te Oostnieuwkerke gebeurd den 2n in de Wintermaand van 1663. 't Zal Dever zijn, die aan Verhaeghe zei toen: ‘Waarom geen bedinge opgemaakt met al ons namen op? niet enkel voort van uwen tijd, zooals gij schikt te doen, maar even van voordezen. a/ Vangt aan vanaf 't begin der laatste heroprichting in 1608. | |||||||
[pagina 111]
| |||||||
b/ En dan - mits bijvoeging van mogelijks nog namen die me in den tijd ontbraken (van een-reeds onderander, van Weinsoone, die hier te Oostnieuwkerke is gestorven) - herneemt eens 't bladjen eerst, dat zelf ik, toen ik stond te Zonnebeke, nog ben begonnen op te stellen; ik wrocht eraan een twee-drie keers, en 't bleef dan achterwege wanneer ik daar vertrokken ben. c/ Volledigt het, en zet het voort alsdan’. 't Is 'tgeen Verhaeghe deed: een beetje zenuwachtig, en tintelvingerend om te geraken aan zijn eigen aanvangsjaar, namelijk aan 1663. a/ Vlug, en vliegend over inzet aanvulling en inlassching, boekte hij inderdaad eerst 't bladjen af (zoo we 't stuk voor stuk vervolgden). b/ Stelde dan ‘zijn’ eerste stukken, alle twee uit '63; stelde die ineens, op het ingeven allichte weer van Dever; en c/ liet daarna zijn inboeking heur gang gaan: iemand dood, telkens dezen ingeteekend. II. Na zijn eigen overlijden, in 1701, is het werkje voortgezet door twee opvolgers van hem, Patricius Holvoet [en Franciscus BorremanGa naar voetnoot(1)], tot en met 't jaar '11 erna. III. Eindelijk is 't bebijvoegseld geworden door den uitgever V. Pil, met al stukken welke hij vond in de boeken van nadien. ... En 't gezag van al die maren? Blijft dooreen aanveerdelijk, in de mate welverstaan van een doodberichtschap altijd: en aldus? hun bespreeksel overdreven, maar hun jaar-en tijdgereken met de daadzaken eruit algemeen waarachtig toch. Niettemin, in het bezonder met Verhaeghe's volzettingen waar hij aan- of inlasch pleegde? weze m'eerder steeggelooviglijk voorzichtig: immers daar de man aldaar schijnt op klaps te hebben gehorkt, en, zoo gehoord die te hebben onkeurlustig ingeboekt. L. De Wolf |
|