nisi ad hoc a nobis specialem in scriptis habeat potestatem. Qui hujusmodi a nobis ad praedicta facultatem habuerit, sciat non omnes morbos hominum vel animalium, etiam insolitos atque incognitos, nec omnia etiam damna in frugibus, aut aliis bonis externis, esse incantationibus ant maleficiis adscribenda. Multi enim sunt morbi naturales hominum ac jumentorum, in quibus nulla interveniant opera sathanae vel ministrorum ejus, quorum medici tarnen exiguam, frequenter etiam nullam quaeant naturalem rationem reddere’.
3. Bestaat geen ouder druk van dat gebed, of niet een deel eruit in ievers oudere handvesten?
Een ouder druk of brokstuk van 't gebed was - ons toch - onbekend. Nochtans de Glieldere wist te spreken van een hs. uit de XVe e., in hot bezit van G. Gezelle, waar dit gebed in stond. Dat hs. was gesteld in limburgsche gewestspraak met hier en daar een zweemtjen door van duitsch.
4. Welke heidensche begrippen of bostanddeelen zijn in dat gebed te vinden?
Daar bleven we toen bij steken. De Volkskunde was toen niet ver genoeg gevorderd om ons daarbij te helpen. Maar sedertdien is meer bekend gemaakt uit werken van Windisch, d'Arbeis de Jubainville, O'Connor, anderen.
Welaan, niet zooveel in 't gebed zelf, als wel in de aanwijzing van het gebruik ervan, staan dingen die wel heidensch zijn.
Alzoo: 't gebed te moeten op u dragen. Het was alreeds bevolen door de druiden, van tooverkrachtig goed op 't lijf te dragen: als stukjes eiken-, beukenhout met runenstaven op, of ievenhout (=iefte) met ogamische staven, een slangenei (of liever een versteende zeeegel), meer ander aardigheden nog. En hedennog wat draagt men niet op 't lijf? Een kinkkankhoorn om genegenheid te wekken ofwel tegen de rooze; eiken schorse tegen de noordsche koorts de hooikoorts en den ‘stier’; een takjen eikels totdat de eikels uitvallen, tegen de velziekten; nog elzenhout bij zeereloopers die daarvan dan een brokske tusschen de tanden nemen om asem te behouden; of ook een aardappel op zak, zoolang hij goed is, tegen valling, hoest, en knuf. 't Is in dien aard dat onze zendelingen, zou'je denken, verkozen S. Jan's Evangelie op zak te laten dragen, geschreven eerst, gedrukt daarna in kleine-kleine boekjes. En 't zal wellicht ook zoo geweest zijn dat het gebed van Keizer Karel moest bijgehouden worden.
Nog iets dat heidensch klinkt is 't opleggen van dat gebed: welk werk van oplegging tevoren werd gedaan met tooverroên b.v., en naderhand met relikwiën en paaschnagels en ander dergelijk. Zoo deed men over menschen, dieren, landen, panden, enz., en over slagvelden b.v. waar men de tooverhage stelde ten tijde van de druiden, of waar tot in de XIVe eeuw de waarzeggers nog moesten over meespreken.
En eindelijk weer heidensch is die rechterkant van 't lijf waarop 't gebed moet liggen. De rechterkant is nog de kant waar aan de balie of de poort een paaschnagel wordt ingedolven, en is in veel gevallen de kant die in bezweringswerk moet voorgekozen worden.