Biekorf. Jaargang 29
(1923)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd1.Een aantal overlijdens met eerst den dag, en dan de maand, en dan het jaar met naam en toenaam, oorkomst, ambt en ouderdom, zooals bij Pil te lezen staat.
| |||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||
| |||||||||||
2.Een tweetal nog, met eerst nu 't jaar; dan dag en maand, en veel meer aanduidingen bij, betreffende de jaren dienst en levenschap.
Iets dat in de ooge slaat is dat die laatste beide meldingen van trant verschillen bij die eersten. Ze staan ook wel op 't bladje B, doch zijn ontnomen zelf, en ook ten deele woordelijk, van ander stukken B' B”; en inderdaad men vindt ze nòg in 't doodenboek tusschen gewone doôn op hunnen tijd gesteld: ‘1636, 13 Januarii... G. Pybes...’Ga naar voetnoot(1); en: ‘1636, 6 Martii... H. Vosterman...’ enz. heel 't eigenste met nog erbij ‘pro vt scripsit Rdus Abbas trostereberghe’Ga naar voetnoot(2)). | |||||||||||
3.Die nieuwe wending (eerst het jaar, dan dag en maand) er zijnde, zoo is ze voortgegaan in al de volgende:
| |||||||||||
4.Nu komen twee berichten voor, beginnende alle twee met ‘1649’, doch op het ‘blad’ gedagteekend het eene | |||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||
‘17 januarii’, het ander ‘16 octobris’. In 't overstellen echter van gauw het eerste stuk - door ongelukkiglijk te kijken naar het tweede - misgreep Verhaeghe hem eerstGa naar voetnoot(1); en had 't al staan zijn eerste stuk maar met, gelijk in 't tweede ‘16 octobris’, toen hij het kwaad bemerkte en 't aanstonds ('t is genoeg te zien dat 't aanstonds was) verbeterde zoo b'hoorde tot ‘17 januarii’, zoodat nu stond: - 1649, <17 januarii>... Martinus de Haene... Professus fuit annis 5o sacerdos 3o... [recht zoo]. En boekte 't tweede dan: - 1649, 16 met hier nu wat hij vond op 't bladje, van maandeswege, ‘octobris’, hetgeen nochtans hij laterhand ('t staat inderdaad met lichter trek verdaan) op 't hooren wis van beter nieuws weer wijzigde in: <aprilis>, want was hij - hij - gemist daar-eerst, in 't eerste stuk, het bladje was 't in 't tweede. Doch welverstaan, dit naaste ontwaarde hij slechts eens later, en heeft het ook, zooals we even zeiden, slechts laterhand verbeterd. Nu zien we voort in 't tweede: obijt Dnus Doch ei! Wie eenmaal mist, mist geren nog! Verhaeghe hier insgelijks. Zooals hij miste in 't eerste stuk door uit te zien naar 't tweede, zoo deed hij 't weer in 't tweede door her te zien naar 't eerste! Dààr doolde hij in de maanden, hier was het in de namen. Want ziet, in 't wijzigen van dag en maand daareven voor ‘Martinus de Haene’, hergreep hij dezen name weer, en op een nieuw herzette hem hier in nu zijn tweede stuk. Klein ongeluk nochtans: want ja, zoo gauw gesteld, hij merkte 't op, en evengauw verdeed het en wijzigde den name in wat hij wezen moest, in namelijk: <Victor de Vorstere> Dan kon weer voort. En deed het ook. Doch naderhand | |||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||
opnieuw heeft hij na dezen naam een bijvoeg bovenin gepraamd, te weten 't woord: <gandens is> Maar eerstwaarts - vóór dien inlasch van ‘gandensis’ dus - had hij dan maar gesteld zoo er gebleven is: húiús loci [dit is van Zonnebeke] pbtr et pastor postqúam egisset vigilantissimúm Pastorem waarna hij had gevoegd ‘in ghelúúelt et’ hetgene hij weerom latertijds doorstriept heeft en vervangen door 't enkel woordeke: <in> en 't einde, achter ‘in ghelúúelt et’, was een tweede heernisname die er is blijven staan, en die was: becelaere 't Bericht op dien de Vorstere heeft eerst hiermee gestopt. 't En lijdt geen twijfel dit. Want dicht-nu na de reek van dien naam ‘becelaere’ volgt, nog-tot-heden aangeveegd, 't jaar ‘1651’ met dan daaronder voort een ander doodsbericht. 't Is bijgevolg alweer nadien, en met een wrong al-tusschen ditzelfde ‘becelaere’ en dààr-dit nieuw bericht dat onze Steller inschoof:
Nu, wat er stond daarachter bleef; 't is namelijk: - 1651, in mense DecembriGa naar voetnoot(2)) obiit Dnus. Ubaldus Speydert Ultraiectinus, huius loci presbyter, postquam egisset | |||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||
vigilantem pastorem in Gheluvelt, Becelaere ac tandem in Oucapelle ubi sepultus jacet. Wie deze beide laatste stukken, de Vorstere's en Speyaert's, nu eens vannaar bekijken wil benevens de voorgaande, zal licht met mij bekennen dat zij getween verschillen van al die vorigen voor geest en trant en heel 't aaneengebreng. We hadden totnutoe, vanaf 't jaar '21, een reke namen gehad zeer zorgzaam opgesteld, éénwijsde aaneengebracht, en zindelijk en stiptGa naar voetnoot(1)); die door Verhaeghe is ingeboekt al in één vlucht, en vlot, met nievers niet een hapering noch nievers wijziging. Welk een verschil alreeds bij 't foefelfukkig aangedraai der eerste twee berichten, de twee van heel vooraanGa naar voetnoot(2)); maar meernog een verschil - de dag is 't haast tegen den nacht - bij 't wild wanschappelijk gewroet aan hier de laatste twee waaraf we doende zijnGa naar voetnoot(3)). En dan van geesteswege? Die vorigen, heel anders als de laatste twee, 'n doelen niet op 't schetsen van de levens: 't zijn koele bedingen; 't is nameningevul. Ze 'n talen omtrent niet naar ambten buiten 't StichtGa naar voetnoot(4)), zoowel het herdersambt-te-Zonnebeke als elders. Ze houden hen gemikt op wijgemeentemaren: ‘pbr, senior, supprior, cantor, abbas, canonicus, laïcus, juniorum director’, zeer bendigiijk altijd, ja blijkbaar onvolledig. 't Is zoo dat hier en daar een doode wordt genoemd, die van-zijn-leven herder stond of verre of bij, en dat zijn herderschap niet | |||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||
eens gemeld en isGa naar voetnoot(1)). Johannes Chlichtoove te Zonnebeke zelf beambtGa naar voetnoot(2)), heet ‘pbr et senior’. Davallo, de Burgos heeten met moeite ‘pastor’, de Swarte ‘vice pastor’; ze waren 't nochtans ook te Zonnebeke zelfGa naar voetnoot(3)). Nu, zulk een onvolledigheid, voor iemand die niets meer en vroeg, 'n was geen onnauwkeurigheid. Maar wel een onnauwkeurigheid is de gebrekelijke taal ia 'tgene er - door Verhaeghe allicht - alhier aldaar is bijgevoegd. Want 't zal Verhaeghe zijn die, rechts zooals hij deed - we weten 't - met de Vorstere en hierbij stelde ‘fuit hic pastor annis quatuor’, in evenschoon latijn ook stelde:
‘Annos’ ging meer voldoen, meer trekken dan op 't keuriger gestel van al het overige; ook ‘quinque’ en ‘tres’ behoorde 't nog te wezen, ofwel misschien ‘a quinto... tertio’ beduidende ‘onthier 't zooveelste jaar’ (dewelke draai nochtans al wat gewrongen voorkwam, niet trekkende op al 't andere). Doch ja, Verhaeghe zag alover gansch het blad, voor aanwijs van bedieningen, maar altijd 't schik- haast nievers 't stelgetal, b.v. ‘Dingen dood 't zooveelste jaar zijns levens, 't zooveelste van zijn dienst, 't zooveelste van zijn weerdigheid’... dan, iet of wat bedwelmd of verstrooid, Verhaeghe deed dat achter: liet staan ‘de Haene stierf aetatis suae 't acht-en-twintigste’, en voegde erbij ‘was lid hier reeds zijn vijfde en wijman reeds zijn derde’!... al heel iets anders, ziet men wel, bij wat er stond (van eersten af, zou 'k denken) voor Wouters: ‘professus a 29 annis, reeds 29 jaar’. | |||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||
Aldus, en bondig saamgevat: wanneer we 't meergemelde bladje ontdoen van zijnen bijvoeg-al, van alles wat Verhaeghe eraan heeft bijgekraamd, oorspronkelijk aangeschouwd, 't komt voor als een gedachtenis, een kleintje, welbezorgd nochtans, doch enkelmaar gemaakt voor een voldoeningske van de Heeren uit het Sticht. Verhaeghe's werk integendeel - toch van bedoelingswege - zou een geschiedstuk zijn, te weten voor het nageslacht: was uit op hooger vlucht, en wilde breeder kijk met dieper inspeur in de levens; alevenwel, we zien 't hier reeds, 't werd haastiger gesnakt, 't ging min gemeten-weg. Alzoo vooral vanaf de Vorstere nu en Speyaert. Het staat me voor dat deze beide stukken op 't bladjedaar nog stonden, doch enkel aangeleid, bij brokken-mar; en dat dan 't bladje stopte, of dichtebij-tewege. 'k Besluit dit alles, eenerzijds uit al het ingewikkel van even bei die stukken, mitsgaders uit een aarzeling die we ook bevinden gaan aan 't jaartal van 't bericht dat straks zal achterkomen, en anderzijds uit 't keeren van den trant die vandaaraf volkomenlijk verandert. Op 't bladje kan gestaan hebben:
| |||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||
Er kan maar twijfel zijn voor ‘postquam... enz.’. Doch ei! die wending, verhalende van trant, bevattende als inhoud lijk-eerder buiten-nieuws, van taal en geest iets anders dus als 't vorige-al, staat hier nu voor den eersten keer, bemerkt het, voor den eersten keer, en tevens zoo ineens al-seffens twee-driemaalGa naar voetnoot(1)): 't is dat ze hem stijfvoldoende scheen, aantrekkelijk. Ze 'n kan toch alleszins niet zijn uit 't bladje zelf, dat trouwens, van den eersten af totnog, éénleestig was en zuinigjes stelmatiglijk zijn aanhalingen deed. Ze is van Verhaeghe, vast. En bovendien ze geeft hem uit, volstrekt den man, zooals we hem kennen reeds - dat 't àl moest gaan haast-je haast-je - den levendigen talwikker, die echter niet stijf nauw en keek, tot zelfs niet in de spraakkunst. Een onbestaaktheid min of meer, wat deerde hem dat: van in 't begin alreeds! Een ongesnoektheid in de taal, wat zeerde z' hem: nog even zagen we hem aan 't werk, dààr in zijn bijvoegsels en dienstjaaraanwijzingen. Hier 'tzelfde voort. Welke onvoegveerdigheid, ofwel laatlijdendheid van, zoo hij doet, dezelfde wending - nog geen van effendoor - maar stap na stap te bezigen tot driemaal toe (zooals men werkelijk zou doen met wat men noemt een invulwending, bestemd voor ééndere aangevingen) in drie verschillige omstanden: 't is namelijk, voor Vorstere: ‘huius loci pastor... postquam egisset... enz.’, voor Speyaert: ‘obiit... postquam egisset... enz.’, en voor van Iloucke: ‘in carceribus... postquam egisset ... enz.’. Ten anderen voor Vorstere, door alzoo willen wel te doen, heeft hij nog heel zijn spel verbrod: eerst had hij daar gezet, al doelende op 't herdersambt te Zonnebeke ‘huius | |||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||
loci pastor postquam egisset... enz., nadat hij geherderd had te Gheluvelt en Becelaere’; dan achterna, al doelende op ‘obiit’, had hij weer Zonnebeke herhaald zoodat er stond ‘hij stierf huius loci [van Zonnebeke] pastor... nadat hij was geweest pastor van... Zonnebeke’! En waarvandaan, om te eindigen, zijn nieuwskes allegaar? Van t'hooren-zeggen ziet men wel, met-zonder achtervolg erop,... zoodat zijn nieuws - uitgaande zijn gezag - oprecht niet zwaarder woog dan even daar-zijn trant.
('t Vervolgt) L. De Wolf |
|