gezangen der Kerstmis. Anderen beweren dat het niet gezangen zijn, maar wel de weeklachten van al de menschen die mede met de kerk in den grond zakten. Niemand thans evenwel heeft dat nog ooit gehoord.
In alle geval waarschijnlijk is de vorming van den ‘Duivelsput’ niet het gevolg geweest van deze overstrooming maar wel van een dijkbraak waarvan de tijd ons onbekend is, een dijkbraak immers zooals altijd tijdens springvloed en storm en ‘helsch weder’ gebeurt; een dijkbraak met daarna achterblijvende poelen.
De naam ‘Duivelsput’ is dan ongetwijfeld gegeven bij het ontstaan van een poel, terwijl de naam zelf gelegenheid zal gegeven hebben aan het scheppen van allerhande verzinsels en legenden waarin de duivel de eerste rol speelt. Niemand echter weet nog zulke vertellingen te doen. Deze of die of gene, zegt men, kon daar zoo schoon over sproken; maar de legenden zijn met de weters in 't graf. Dat er waterduivels verkeerden weet men nog, en dat zij de menschen verschrikten door hun plonsen en klagen ook. Het volgende gruwelijk verhaal is nochtans vrij algemeen in zwang.
‘Een welingezeten boer der gemeente keerde op zekeren zaterdag van Brugge naar huis terug. 't Was immers markt geweest en de brave man had hem verneukt in een herberg van het dorp waar een andere boer hem van zijn rijtuig had afgezet. Hij trakelde dus in den laten avond langs den eenzamen polderwegel voort, on had voor gezelschap het maantje dat spookachtige schaduwen van de vluchtende wolken afwierp, en den wind die hem het bedampte hoofd verkwikte en heimelijk in de tronken floot. Plots blijft hij pal als een rots. Wat ziet hij daar tusschen de tronken en het riet juist boven het watervlak van den Duivelsput? Het koude zweet breekt hem uit; zijn tanden klapperen en zijn knieën klutteren tegen elkander. Hoort hij niet klagende zangen uit den afgrond opstijgen? Nu wordt het visioen duidelijker; de maan komt van achter een wolkenschof en beschingt het akeligste tooneel dat ooit menschenoog aanschouwde. Een doodskist wordt uit het water getild door vier menschelijke geraamten zonder hoofd. Onze verschrikte boer ziet het spookachtig verschijnsel midden een wervelwind al over den Graafjansdijk in het Schorre verzwinden...’
Thans zullen al die bijgeloovige verhalen vervliegen samen met den angst voor nekkers en waterduivels. De Duivelsput zal alleen nog in de herinnering blijven van dezen die hem gezien hebben. Immers hij is verdwenen. Do historische ‘Graafjansdijk’ wordt als bouwgrond verkocht. Juist dat gedeelte dat men bochtvormig om den Duivelsput had aangelegd na de doorbraak wordt allereerst afgevoerd en in den Duivelsput gestort. En hoe bodemloos hij was, toch heeft men hem met een betrekkelijk geringe hoeveelheid aarde gevuld gekregen. De bewoners der nieuwe gebouwen zullen misschien nog wel de klokken hooren onder den grond, maar nooit meer door de duivels in het water gesleurd kunnen worden.
[Vgl. Opdedrinck, Knocke, bl. 177, met afb.]
B. De Langhe.