Biekorf. Jaargang 29(1923)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Mijn boeken Mijn lieve dooden, eens te meer kom ik gevlucht tot uw vertrouwden schoot, voor al het voos gerucht dat op het aardsch tooneel de levenden daar maken. Gij weet het al zoowel als zij, en duizendmaal veel dieper nog bevroedt gij wat het altemaal beteekent, en waarom die schapen dol geraken. Gij weet hoe al het nieuw wordt steeds gelijk het oud! hoe steeds op ouden grond 't nieuw huis wordt opgebouwd en niemand aan den boel een zier en zal veranderen; dat niemand kwader dan de kwaadste wezen zal noch beter dan de beste, en dat steeds overal een mensch nog best van al gelijkt op eenen anderen. [pagina 33] [p. 33] Gij staat geschreven daar met menschenzweet en 't bloed der bittere barensnood, of in den heeten gloed der geestdrift of gedrenkt met droefheid, vreugdetranen: gij hebt den tijd getrotst en spreekt aan elk voorwaar, door 't tijdsgerecht geproefd, uw wijsheid vast en klaar, en spot om wat men nieuw, en wijsdom is gaan wanen. Gij boom der kennis van het goed en van het kwaad, verschillig door elkeen uw ooft die plukken laat. Gij bittre of zoete vrucht van menschelijk ervaren zijt zegen voor den een' en voor den andere gift en, goed of kwaad door u wordt in de ziel gestift dat zwelt en groeit ondelgbaar door de levensjaren. Gij stille vrienden mijn, die 'k uitzoek naar mijn zin die 'k nimmer neem ter hand tenzij met vast gewin voor hert of geest of ziel of alle drie te gader, die spreekt tot mij en uw gesprek verveelt mij niet, die zingt het lijdend hert een stil genezend lied, die gaat als ik u zend, die als ik roep komt nader. Uw aanzien is mij zoet, noch dient gij ooit tot last nooit komt gij onbegeerd, nooit ongenood tot gast. Gij zwijgt op tijd en stond: men mag datveel niet wenschen van levenden! Wie is 't die op twee boenen loopt en voor zoo luttel prijs zijn wetendheid verkoopt? Daarom zijn ze immer best in 't graf de wijze menschen! Een rijke vorstenzaal mijn nederig boekenraam, daar de edelen naar den geest op mij te wachten staan, totdat hun gouden gunst mij zal in d'hand gegoten; een goddelijk verblijf waar Godes Zoon en Woord Gods eigen Wijsheid staat en op mijn wenken hoort om voor mij op te slaan Zijn boek met zeven sloten. Komt, lieve dooden, laat, de levenden gevlucht, ver van hun dol gewoel, ver van hun voos gerucht, terwijl gij dooden spreekt, al 't andere eerbiedig zwijgen. 't Is geen bedrog alwat bij u mijn oog aanziet bij u verminder ik mijn edel menschzijn niet 'k gevoel door u geleid mij beter mensch bedijgen. Caesar Gezelle Vorige Volgende