Biekorf. Jaargang 29
(1923)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oordeelmatig onderzoek van 't zoovernoemde Necrologium der Abdij van Zonnebeke(van [ingaans zestienhonderdGa naar voetnoot(1)] tot 1711) zoo 't immers door V. Pil werd - opgezift uit een der doodboeken van Zonnebeke, en Die Sterftenreeks, Jaargebed of Bedinge is kostbaar alleszins; verdiende dus met keurigheid te worden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgegevenGa naar voetnoot(1). Het is 't geweest voldoende-weg, gelukkiglijk. En destemeer ‘gelukkiglijk’, als (wat ik niet en wete) het stuk, 't oorspronkelijk doodenboek met 't necrologium erin, thans zou veroorlogd zijn. Nochtans, in dit geval van 's stuks veroorloging, ware iets aan de uitgave van Pil - gezeid onder gevrienden - dat eerder ongelukkig bleek, 't is dat deze uitgave te bloot, te dood is afgeboekt: nauwkeurig wel, maar niet genoeg ontledende, niet wijzende op den maak van 't stukGa naar voetnoot(2), op alles wat erin, eraan erop erom, eronder zelfs te vinden was, waaruit omtrent het stuk iets meer te leeren werd. En daarom, hier-dit ‘onderzoek’, in afwachting van beter's nog. 't Is immers lijk een willen-zijn, dat eens, bij 't nazien van dat stuk, van het oorspronkelijk stuk, al ondertusschen kijkende naar de uitgave van Pil - 't was vóór den oorlog toen -, ik menig ietske gaandeweg daarover aangeteekend heb, hetwelk ik dan - toen de oorlog overkwam - heb kunnen ‘meêvluchten’.
***
De bondige inhoud haast van wat we hoofdzakelijk hier zullen pogen goed te maken, en waaromheen we nu en dan entwat gaan pogen recht te wijzen, dient voorgesteld als volgt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Necrologium(gelijk het staat gedrukt en uitgegeven) is opgesteld geweest omzeggens in drie reeksen, - begonnen na 2-XII-1663 -.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het stuk is eigenlijk, al-achtereen, een aantal overlijdens uit Zonnebeke's wijgemeente; verzameld en gesteld een beetjen uit geliefhebber: den aanvang zantingwijsde, 't vervolg meêgaandevoort namate 't vorenvallen. De steller was voornamelijk Alipius Verhaeghe, waarna Patricius Holvoet, Franciscus BorremanGa naar voetnoot(1), drie leden van het Sticht, die tevens reekte-aaneen ook 't zielgeherder waarnamen te Zonnebeke zelf. Alzoo Verhaeghe die aldaar als herder stond van 1660 tot 1701; dit laatste is 't jaar dat hij er stierfGa naar voetnoot(2). E.H.V. Pil behandelt 't stuk wat ‘oppervlakkig’- wegGa naar voetnoot(3); bedeelt het evenzoo, in eerst een deel ‘tot 1662’ gezamenlijk gesteld, in tweeds daarna een ander effenaanschGa naar voetnoot(4). Ik scheidde 't - opstelmatig - haast liever anderszins. Alzoo. Ik vatte stand ten stonde dat 't stuk werd ingezet, 't jaar Zulkeen is te zeggen ('t was 1663); 'k ontlette dan het stuk in drie gezetsels die ik noemde:
Drie reeksen doodsberichten dus (geen twee als Pil vermeent); die ik betoog en uitleg als hier volgt. Verhaeghe was een man die niet ontzag te tellen en te stellen, een harde talwikker, nochtans geen diepe navorscher. Zijn burgerstandgeboekte te Zonnebeke daar (te weten in de boeken waar ook ons stuk in voorkomt) zit volgestopt met ophalingen en geschatsels allerhande: een reeks ‘professi’ staan er daar, ‘communicantes’, ‘incolae’ gedoopten overledenen getrouwden, ook gegeldschap. En zulk een man nu stak toen uit (alleen of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met-bij-hem een goeden geest ontwaar) ook eens bijeen te brengen al te reke, zooals hij zegt, ‘de namen van de stichtgenooten ontstorven in den Heere’. Zoo ja, en dat van-wanneer-af? Van welke? En hoe? Mits welken uitleg bij?... Ho, onbestaakt alzoo: ‘nomina religiosorum... qui obierunt in Dno’. Een gril enja: ‘de namen, nomina’. En reeds viel hij eraan. Zoo 't was in 1663. We gaan 't hierna bevindenGa naar voetnoot(1); strak na de dood van Heer Antonius Vandaele die stierf te Oostnieuwkerke den 2n van de Wintermaand in 1663Ga naar voetnoot(2). Den eersten dien hij melden ging, wie zou 't nu zijn? Hij draalde een oogenblik. Het is te weten immers - wat straks hier weer zal blijken - dat er voordezen reeds bestond een bladje entwaar, met namen op van overledenen, van Heeren uit 't hernieuwde StichtGa naar voetnoot(3), aldus van na 't jaar 1608. 't Zij nog gezeid dat op dat bladje hetwelk begon aan 1621 - we gaan dit alles waarmaken - nog namen en dies meer ontbraken, - 't zij van vóór '21, 't zij verder van erna. Zoo wel, Verhaeghe, of 't schijnt toch, heeft eerstwaard wat gedubt. Wat zou hij met dat bladje doen? Vaneigen aanvullen. Maar dan, òf inlasschen geheel in 't zijne, òf enkelmaar vervolgen? Voor alle dergelijk spel, van aanvulling, maar meest van inlassching, de man en was hij niet. Gaan zoeken achter iets, en dit, zijn vond, daarna gaan voegen en gaan inspiên in een-ander's werk, scheen voor zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijvenslustig hand al veel te lang verhaai. Zoo ras entwat gedroomd, toe roef 't moest aan den gang. Een naam uitsmijten, dààr, hem stellen dan, met doef entwat erbij 't zij letter of 't zij vele, iets geven iets beloven, dat kon hij wel - we gaan 't wel zien -; of, zinsneên vinden staan half-opgemaakt, die laten staan, goed kome't uit - spraakkunstig kreksch of niet - een einde eraan schaveelen, dat kon hij ook; en ander druistigheden meer. Maar oud tot nieuw, en vreemd tot eigen maken, of keuren wat een ander deed en dat met 't zijne samenkneên, dit viel noch in zijn zin noch in zijn werketier. Geen wonder dies dat hij er niet naar stond, in 't eerste toch, om 't naambladje op te nemen... en dat hij dubde dus, niet hoegenaamd erop geluimd om oud geboek te herboeken, hoewel betooverd evenzeer om 't wersche eruit te herstellen. Zoo... tot besluit? Hij aarzelde. Zijn vingers echter tintelden: aan 't werk, hij moest aan 't werk; hij gong aan 't werk; en al-inéén, vooruit, hij veerde voort. Het was beslist: hij liet het bladje zoo, en zou het enkel aanvullen. Hij zat dus in zijn hoofd met drie verscheiden dingen, drie ongeboekte dingen en die hij melden zou: Vandaele's dood te Oostnieuwkerke nu-versch gebeurd, en nog in ieders mond, 't jaar 1663; daarbij, lijk door die dood herwekt, zijn droom de namenreeks tewege te beginnen; dan eindelijk, 't betaamde lijk (te steken waar 't zou schikken) de achterlatigheden of leemten van op 't bladje. Was drie. Drie dingen om, in koopjes, met moete eens na te zien. Doch hij, een man voor 't vliegen, hij pakte ze al ineens... en welverstaan, hij deed dat in een eersten snak; maar dan... - en dat was wel Verhaeghe - een keer aan 't werk, hij deed het almedeens weer anders, en 't bladje greep hij toch, en boekte 't ook meê af!
***
Zien we hem nu eens aan 't werk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn eerste reeks:Hij stelde, vorenop de hoofding: Nomina...Ga naar voetnoot(1). Dan (met een haaste om gauwelijks Vandaele van Oostnieuwkerke - zijn eersten doôn - op 't boek te kunnen krijgen) verkronselde hij er eerst - vermits het lijk behoorde dat - een ander naam op neer, een die vergeten was op 't meergemelde bladje. En, wel een naam waar dat er nog wat aan was; den naam van 't medelid dat eerst na 's Stichts herinrichting gestorven was; een name dus, als inzet, lijk gewenscht... die immers uit de lucht lijk-viel om nu aan 't nieuwe werk een kop, een aauvangszin te geven. Zoo 't vloog er: - ObiitGa naar voetnoot(2) in initio huius seculi met verder al geen onderzoek, tempore Domini Boisot den herinrichter geweest, dominus Joannes de Coene pastor in Langhemarck vir provectae aetatis... m.a.w. dus: die was een oude man. Als levenschets voor Coene toch maar een beetje blonk! Dan: vlug nu aan Oostnieuwkerke! Nu zou 't Vandaele zijn... Of was er nògeen dood, die niet op 't bladje 'n stond? Oprecht er was nog een, misschien wel meer dan een, maar een toch die in d'zin hier kwam vand'zelfs. Die ook was immers van Oostnieuwkerke (hoe dat een woord kan wekken) aldaar ontslapen toch. Ja die!... En hem gesteld: - Obiit zonder meerGa naar voetnoot(3) in Oostnieuwkerke Rdus Ambrosius Weinsoone Cortracensis, nostrae abbatiae canonicus, aetatis suae anno - - - - professionis et pastoralis officii - - -, alzoo, oningevuld! En nu? Verhaeghe woef om voort. Om voort... alwaar? Maar al Oostnieuwkerke! Het wees zijnzelven lijk. Ofwel ertoe getrokken-haast, ofwel nu eindelijk beslist, Verhaeghe viel aan 't stellen dus: Vandaele was 't tewege. Eerst 't jaartal; hij begon dit toch: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 166[-]. Alevenwel er kwam opnieuw wat tusschen. Hij streepte 't jaar weer doodGa naar voetnoot(1). Wat was er dan gebeurd? Waarom verzind? En wel zoo stijf? Want 'tgene er in vervanging kwam, was... de overboeking uit-end-uit van 't bladje zelf nu, dat stuk dat hij eerst zinnens was maar-enkel te volledigen. 'k Zei boven dat er mogelijks entwiemand aan zijn oore zat den dag dat hij zijn werk ontgon, een goede geest, een ingever, wiens naam we verderaan gaan pogen te achterhalen; 'k zou denken dat 't door hem hier kwam dat nu Verhaeghe hem zoo ineens herpakt heeft vierkantte-om. Hij boekte dan, insteê van 166[-], onoordeelmatig af al wat op 't bladje stond. ('t Vervolgt) L. De Wolf |
|