Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelmarenMooi meisje(Vgl. Biek. boven, bl. 268). Dit is volgens het Groot Woordenboek, i.v. meisje, de volksnaam van den jongen kabeljauw (gadus morrhua) of van den stokvisch (gadus merlucius). Volgens G. Gilson (o.a. in La Mer, 1922) is het de merlucius vulgaris; id. bij Ch. De Zuttere, Enquête sur la pêche maritime, 1909; id. bij F. Bly, Onze zeilvischsloepen, 1910, waar we ook vernomen dat de visch in Nederland meulen heet, een woord dat noch als meulen noch als molen in het Groot Wdbk voorkomt. Mooi meisje | |
[pagina 290]
| |
is echter in Nederland bekend; Bredero, Moortje, noemt het in het bekende markttooneel, onder de visschen die op de vischmarkt te Amsterdam voorkomen. Voor P. Van Beneden, Les poissons des côtes de Belgique, 1870, is het merlangus albus of vlaswijting. Reeds X. in Biekorf, 1897, 288, heeft vastgesteld dat het mooi meisje niet de jonge kabeljauw is, maar hij is mis als hij daar zegi dat de gul de jonge kabeljauw is, wat echter nog algemeen beweerd wordt. Van Beneden heeft, Les poissons, 61, afdoende bewezen dat de gul de merlangus pollachius, Fr. lieu of merlan jaune is. Zijn naam is overigens een klankafwisseling van geel. Ook voor mooi meisje geloof ik dat Van Beneden gelijk heeft; voor wien den visch kent, is hij meer wijting- dan stokvischachtig. Sommige visschen - ook zeer gewone - zijn niet altijd gemakkelijk thuis te wijzen. Wie let op het verschil tusschen sprot en schardijn? Wie kent het verschil tusschen vloot of vleet en schate? Nog een aanmerking om te sluiten: de hh. Van Beneden en Gilson schrijven de vlaamsche vischnamen op het gehoor volgens een spelling die noch Vlaamsch noch Fransch is; zoo witting voor wijting, geul voor gul en abschauer voor hapsjaar(d)! J. Ve. | |
Nopens de klokliedjes van Yper(Biekorf boven, bl. 267) ‘Bim bam bom kende men op St Jacobs en niet op St Pieters; menigmaal in mijn kinderjaren hoorde ik dat geluid vóór de hoogmis, 't is toch zoo lang geleden en nochtans heb ik er nog om zoo te zeggen den klank van in mijne ooren. In groote plechtigheden b.v. op O.-L.-V.-half-Oest als de jaarlijksche processie uitging, luidde men dan op de voois van: ‘Le bon roi Dagobert’. Wat St Pieters aangaat, 't is niet te verwonderen dat er kwestie is van ‘gelapt en gelunt’, want vóór den oorlog was het op die parochie dat het meestendeel van de arme wijken van stad bestonden. Zelfs was er een die men heette ‘Ste Pieters boven’. 't Volk dat daarop woonde verschilde in uitspraak van taal met de ander Yperlingen, en als men hoorde van iets dat onbetaamlijk of gemeene was, zei men: 't is gelijk op Ste Pieters boven. H.V.S. | |
Klinke-bel-tale't Elfste talmerk van Biekorf spreekt van klokliedjes. - Daar zijn ook klinke-bel-liedjes. | |
[pagina 291]
| |
- Tijdens mijn eerste leerjaren te Denterghem, ging koster Jan Minne zaliger, meê met de berechtingen. - De man had ne zwierigen arm en voelde den maatslag; 'k hoore dien rinkelenden zwaai nog helmen alover de stikken. Nu 't gebeurde dat er menschen zein: ‘Dáár, de koster zou geern nen dienst hên; hoort hem bellen:
En gaat'r-i van deure 'k en geve'r niet om,
En gaat'r-i van deure 'k en geve er niet om.
Die woorden daakten vlak op slagmate van de belle; de jongens onder hun, deên 't zingend achter, maar daar 'n was geen erge bij.- 't Volk heeft de knepe vast om bij eigen taal- en maatgevoel, zijn herte lucht te geven. - N. Capp. 5-xii-1922. A. Mervillie. | |
Door de kracht van het gebedJaren geleden kwamen eenige werklieden van Zerkegem 's avonds laat naar huis van Zevecote. Aan de straat tusschen Zevecote en Gistel gekomen, zagen zij daar een reusachtig wangedrocht, nog grooter dan een olifant. Een der werklieden wilde het monster te lijve gaan met zijn ‘dijkhaak’. Denkende met een spook te doen te hebben, werd hij door zijn makkers tegengehouden. Geruimen tijd bleven zij het nog staan te bezien, zonder zich te kunnen bewegen. Eindelijk kreeg een der mannen het gedacht zeker gebed te lezen, hetgeen hij ook deed. Pas waren de laatste woorden uitgesproken of het verschijnsel verdween als een wervelwind. - Mij dunkt - zegde een der mannen die dit vertelde - dat ik het beest nog altijd voor mijn oogen zie. Cyriel de Vuyst. Te Knocke, zoo 't schijnt, wordt de oude Grave Jans'dijk meer en meer afgevoerd om woonsten aldaar te zetten. En de aarde die ervan komt, dient dan om er den Duivelsput mee te vullen... Maar de zeisels en zegsels over dien ‘Duivelsput’ worden die meêgedolven? 'n Is er daar niemand om ze er eerst uit op te rapen? T. Raepaert. *** Weêrgezegde. 't Ziet 's morgens om te regenen, maar 't en doet 't nog niet: ‘Wacht maar! We gaan 't gaan krijgen
als de kwâ wijfs koffij gedronken hebben’.
(Oostvleteren).
| |
[pagina 292]
| |
Voorgevallen in Fransch VlaanderenCissen, de matsenareGa naar voetnoot(1), was in 't werk op d'hofsteê van boerinne... laat ons zeggen: boerinne Klinke. Aan 't eetberd, smeerde Cissen zijn brood nog al tamelijk toe. De boerinne die dat van verre gasloeg, en van bij den heerd èn oogsken in 't zeil hield, zei hem: - Cissen, ge plakt, ge plakt. - Me stiel is plakken, boerinne. - Ja maar,... de butter is diere. - Z'is goed ook. - Ze gaat trente sous. -Z'is't weerd. En Cissen plakte voort.
N. Cappelle xii-1922. A. Mervillie. - Aan iemand van Becelaere vroeg ik: gevoel-je soms nog wat zeer? - De antwoorde lood: tusscheneens altemets een keer entwadde. Zulke verzoetingen in 't spreken gingen schoon zijn in 't grieksch! Maar in 't vlaamsch leelijk? Neen, nietwaar? - Wie leert ons eens de pro- en enclitieken onzer volkstaal kennen en... opnieuw in eere brengen? L.D.W. |