Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe geluksroeIn Biekorf, bl. 221, vraagt J.V.Ga naar voetnoot(2) wat meer over de ‘Virgula divina’. Er geword mij daarover nieuws uit Brazilië dat voorzeker meldenweerdig is, want met de geluksroe vindt men daar niet alleen de waterbronnen maar ook de mijnlagen. De werktuigen zijn tweeërlei: de roede en de penduul. De roede. In voornoemd artikel van J.V. is er spraak van notelaarhout, en zekere hoedanigheden daarbij vereischt geven er een geur van toover aan. Welnu de roede mag uit alle hout zijn, enkel is het noodig groen te zijn, zeer dun, welk gesplet is op 4-5 centimeter van het uiteinde. De zoeker brengt de ellebogen dicht aan 't lijf, neemt de uiteinden van 't gespleten deel in de handen, de stok naar het horizont, en gaat voorwaarts. Van zoohaast men zich op eene plaats bevindt waar water of metaal verborgen is, voelt de zoeker een schok en het takje beweegt zich soms op zulke hevige wijze dat men het moeilijk kan vasthouden. De schrijver uit Brazilië zegt dat men de opsporing zelfs per rijtuig kan doen, het takje ondergaat altijd den invloed. Te Parijs werd over enkele jaren over den keus van het hout geredetwist, daar bevond men dat water te vinden was door notelaarhout, kopererts door den eschtronk, het hazelnotetakje duidde zilvererts aan en dennenhout het lood en tin. | |
[pagina 282]
| |
De penduul. Daartoe gebruikt men eene koperen buis waar, te midden een gat is. Daarin hecht men een dun draadje dat men tusschen duim en wijsvinger vasthoudt. Wanneer men op de gezochte plaats komt, dan begint de penduul over en weer te gaan. Met deze twee werktuigen kan men zoeken en soms vinden. 't Ware misschien nuttig eens te probeeren of men de in den grond gedolven schatten in de verwoeste streken niet zou vinden. Het schijnt dat de roede in staal, eene breinaald, voldoende is om goud te vinden. Wie wil, kan. G. Celis, pr.
DAARMEE SAMEN TE BRENGEN: is de aanwijzing onlangs geweest van talrijke onzichtbare boringen, ruimten, schuilholen door de Duitschers gemaakt overtijd, en gelegen bijna geheel onder de nieuwe-kerk-tewege van S. Léger te Lens. Wederom ging dat met een stokje [wete niet welkeen], nu in de hand van den Eerw. Herder van Hardelot (PdC.). (La Croix, 28-xi-22). |
|