Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelmarenEen godvruchtig gebed a. 't ub.voor de zielezaligheid van Den nederigen ijveraar voor het goede: die, eenvoudiglijk heldhaftig, en spijts zijn teeder gestel, tijdens den oorlog onder zijn volk is gebleven vier jaar lang, op een stap van den Slag, alleen aan den zielenlast voor geheel de streke van Kemmel en de Clytte, aan welke heldhaftigheid hij ten anderen ook zijn meesten krak heeft gehaald; den smaakvollen boekminnaar: die Yper uitgaf, een vertaling uit het engelsch, behelzende 't verhaal van den eersten grooten aanval aldaar; dan die Biekorf zoo innig genegen was; die er in zijn goên tijd vóór den oorlog, onder den deknaam Emmanuel Matte menige vertalingen van noordsche verhalen in meêdeelde; die na den oorloge, toen hij al schier tenden was, er nog anderszins ook meer dan eens zijn reeds-zoo-kranken schouder heeft ondergesteken; den rijkbegaafden en edelgevoeligen Vlaming, rechtschapen, rechtuit, en de hertelijkheid zelve: dank en duurzaam aandenken. Ons blijft zijn voorbeeld na. God hebbe de ziele. | |
[pagina 266]
| |
Fransch-vlaamsche VoorwinterfeestenGa naar voetnoot(1)(Vgl. boven, bl. 83, 213-215). Allerheiligen: een droevige maar tevens een groote dag. Hij wordt gewenscht met ‘een zaligen hoogdag’. Haast iedereen houdt er zijn ‘goeden dag’Ga naar voetnoot(2) als op Paschen. 's Avonds achter 't Vesper tot wel ten tienen van den avond luiden de klokken over dood: dit gaat bij poozen, met tusschenin een asemke rustens... en een teugske drinkens; dan 's anderdags gaan de luiders op dril achter drinkgeldGa naar voetnoot(3). Heel den Allerheiligendag blijven de herbergen ledig, en de kerk en is nooit zonder volk. Met den avond. Allerzielenavond, ontsteekt elk zijn keerske, ter kerk of thuis, en bidt zoolang het brandt. Dat is ‘voor de Zieltjes’. Als avondteten eet men ‘zieltjeszopjes’ (of zieltjespap met wittebroodbrokken), nl. al de kanten van Hazebrouck. 't Is in den nacht van Allerheiligen, dus op Allerzielenavond, dat de ‘zielenwagen’ door de velden rijdt al het Brugsche, zegt men; en wie den zwarten haan van op den wagen hoort kraaien mag vreezen te moeten sterven in den loop van het jaar. 's Morgens van Allerzielen, in den omtrek van Hazebrouck eet men ‘zielenbroodjes’, in 't gedacht dat ieder broodje dat binnen is, een zieltje verlost is uit 't Vagevuur. En tegen avond, te Steenwerck, loopen de Plaatsekinderen met brandende lanterentjes al roepende ‘à l'éconce [= lanteern], à l'éconce brûlée’! Wie geen papieren lanteren 'n heeft, neemt een beete die uitgesneden is in een doodskop, sterre, bloeme enz. Op S. Hubrechtsdag worden te Niepkerke groote manden franschbroodjes gewijd en uitgedeeld tegen de beten van de ‘wroed-honds’; elk doet ervan meê naar huis, en eet ervan achter eerst zijn kruis gemaakt te hebben; en men geeft er ook aan de ‘beesten’. Op S. Maarten's, veel in vele dorpen, maar vooral te Duinkerke, loopen de kinderen met brandende lanterentjes; te Duinkerke heeft ieder daarbij een hoorn om te tuiten ermeê; zoo doet men achter wat er staat in het zeisel, waar immers verteld wordt ‘dat S. Maarten zijn ezel verloren was in de duinen, en dat al de menschen erachter op zoek trokken, ook met lichten en tuithoorns om malkaar uit te kennen, want 't was binst den nacht; ze haalden den weglooper in en brachten hem weere’. Op S. Katherine wenschen ze een feestdag aan de jongedochters, welke op dien dag een ‘praatje’ onder gemaatjes in de herberge risschieren, om er een keer een teugske ‘zoeten’Ga naar voetnoot(4) te kunnen pakken met S. Katherinespekken erbij. Dan houden dezelve dochters een | |
[pagina 267]
| |
avondmaal met chocoladeGa naar voetnoot(1) waarop ze de jonkheden uitnoodigen, welke het hun dan terugjunnen op S. Niklaai's den beschermer der jongmans. S. Elooi is voor de boeren, smeden en ambachtsliên, die dan allegare effening houden van rekeningen en malkander eens wel doen. [M.d.l.C.] | |
KlokliedjesIedere kerk te Ieper bezat heur bijzonder geluid. Over een zestigzeventigtal jaren nog, kende 't volk op die verschillende geluiden verschillende liedjes, te weten: Voor S.-Maarten's. Een eerste geluid: Wij zijn de rijkste van de steê
wij slepen de gouden ketens meê.
Een tweede geluid: God gedenke Kallemoeie's ziele:
Kallemoeie is dood en ze leeft niet meer;
z' at zoo geren appels endeGa naar voetnoot(2) peren
zoete zoetemelk en witte wittebrood.
Een derde geluid: Do do do do
Jannetje mijn kindje,
j'he' nog goeste om te slapen,
'k zie 't aan je schoone
dikkevette kaken,
da' je nog goeste he't
om te slapen.
Voor S.-Jacob's. 't Is al gelapt en al gelunt [?]Ga naar voetnoot(3)
dat op S. Jacob's prochie wunt [= woont].
Voor S.-Picter's. Bim bam bom,
Jufvrouw komt,
zet een stoel
in 't sermoen,
zet een bank
voor 't gezang.
Zoo zei men ook voor Poelcapelle: Poelcapelle
luidt zoo wel.
Klein en groot
't moet al dood.
C.M. | |
[pagina 268]
| |
Een Roomsche beker te BeerstBij het delven van de kelders in de nieuwe pastorij heeft men een grijzen aarden beker gevonden uit het roomsche tijdvak. Hij is eenigszins peervormig, heeft een oore die werkelijk oorvormig is, en staat omendom met lichte ringen beprent. Al den bovenkant een beetje geschonden. De pastorij ligt op een vijftig stappen van den ‘heirweg’. J.V. | |
Mooi-meisjeIn ‘Biekorf’ 1897, bl. 111, staat: ‘Welken visch noemt men te Oostende Mooi-meisje’? Evendaar bl. 144 staat: ‘In het werk van H. Schlegel, Dieren van Nederland (1862) leest men “de Heer Van Bemmelen vermoedt... de jonge kabeljauw”’. Een visscher van Oostende, die in de Middellandsche Zee en aan de kusten van Portugaal verschillende vischreizen deed, beweert dat het de ‘thon’ is, - en de man is verre van dom te zijn -. De ‘thon’ in de boeken is de ‘tonijn’ (Thynnus thynnus L.) van 't gezin van de makreelen, en kan tot 3 meter lang worden. M.V. Kinderbedreiging, rap op te zeggen: (Brugge). ‘Komovermorgen’ wordt uitgesproken zoodanig dat het doet denken op ‘kommode’. Zoo betracht men dus bij het kind, in een eerste, schrik... en verwarring, en op een laatste, toch leute. Die oude hertelijke tale! |
|