Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
[Nummer 12] | |
Antonius Flamingk. Een Vlaamsche abt van Königssaal, Aula Regia, in Bohemen.(Vervolg van bladz. 205) De visitator, Edmundus de la Croix, werd vergezeld door vijf ‘fratres maxime idonii’ en zijn secretaris. De geschiedenis der Poolsche abdij Pelplin zegt: ‘6 gesellen erprobter Frommigkeit und Wissenschaft von denen einigen nachher in Böhmen als abt zuruck bliebenGa naar voetnoot(1). Dit doet veronderstellen, dat eerst Polen gevisiteerd werd, doch zeker blijkt niet, dat ook Ant. Flamingk daarbij tegenwoordig was. De abt-commissarius was 1580 in Polen en hield een provinciaal kapittel in de abdij Wogronowitsch, waar ook 1581 de Statuta Edmundi werden uitgevaardigd. In Bohemen trof de visitator de vele groote kloosters der orde met weinige, slechts enkele religieusen als bewakers, | |
[pagina 270]
| |
onbekend met alle kloostertucht. De vertrouwelijke omgang met de protestanten had zelfs hunne katholieke overtuiging verflauwd. Hij vond de abdijen met schulden beladen, terwijl de bezittingen waren belast en vervreemd. Sedlec, bisdom Praag, de beroemde abdij, was zeer diep gezonken. De abt van Königssaal, Andreas Widemann, voerde tevens den titel van abt van Sedlec, en ook nog van SkalizGa naar voetnoot(1) en van Ossegg, twee abdijen den geheelen ondergang nabij. De abt-commissarius, Edmundus, droeg Antonius Flamingk op Sedlec te herstellen. Andreas Widemann, eertijds 1568 abt in Plass en sinds 1572 in Königssaal, werd door den visitator benoemd tot vicarius-generaal der orde in Bohemen en tot visitator. Tot zijn medehelper (coadjutor) als visitator werd Antonius Flamingk aangesteld. Andreas Widemann deed afstand van de abdij Sedlec en in zijne plaats werd Antonius tot abt benoemd door den visitator, want een eigenlijk konvent tot eene keus was er nietGa naar voetnoot(2). Van de abtswijding, die wel zal geschied zijn door Edmundus de la Croix, is geen bericht bekend. In Sedlec vond de nieuwe Vlaamsche abt, behalve den treurigen toestand, een protestantsche omgeving. Zelfs menigeen der voorgaande beheerders der abdij, geen kloosterlingen, was bekend geweest om zijn protestantsche neigingen. Reeds bij 't begin van zijn bestuur moest abt Antonius een verpande uithof en een wijnberg, gelegen bij Klosterneuburg, uit geldgebrek verkoopen. Sinds de abt Antonius aan het hoofd stond werd Sedlec een toevluchtsoord voor de weinige katholieken van Kuttenberg, een half uur van de abdij. Zij ontvingen er de H. Sacramenten en velen werden er begravenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 271]
| |
Slechts een zestal jaren bestuurde Antonius Flamingk de abdij Sedlec. De vicaris-generaal, abt Widemann, die Königssaal verliet voor Neuzelle, wenschte een degelijk opvolger. Hij was bevestigd als vicaris en commissarius van den nieuwen abt-generaal Edmundus de la Croix door brieven van uit Rome 19 Juni 1585. Voor Königssaal was nu Antonius Flamingk de gewenschte persoon, doch dat ging niet zonder moeilijkheden. De bewilliging van den keizer verkreeg de vicaris-generaal om als abt te benoemen: ‘Antonium Flamingum monasterii de Dunis in Flandria presbyterum expresse professum, nostrum in visitatione et reformatione monasteriorum coadjutorem’. De monniken van Königssaal wilden echter niet berusten in den afstand van den abt Andreas Widemann; ten slotte toch stemde ‘major en sanior pars’ toe, dat Antonius tot abt werd aangesteld en geïnstalleerd 16 Sept. 1586. Zij beloofden hem volgens het gebruik der orde gehoorzaamheid, wat echter het andere gedeelte weigerde aan den vreemdeling. In korten tijd wist de nieuwe abt de gemoederen te bedaren en zijn verstandig bestuur bracht Königssaal tot nieuwen bloei, niettegenstaande de moeilijkste tijdsomstandigheden. Zijn opvolger in Sedlec Bartholomeus Makesch overleed reeds 29 Maart 1587, waarop de abt van Hohenfurt Georg Taxer naar Sedlec kwam, een bewijs dat Sedlec onder het kort bestuur van Antonius Flamingk vooruit was gegaan. In Hohenfurt, waar toch een twaalftal monniken waren, werd geen nieuwe abt gekozen, wat niet pleit voor een goeden toestand. Abt Antoon Flamingk, als co-visitator, trok zich bijzonder het lot van Hohenfurt aan. De priorGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 272]
| |
Johann Harzius werd tot administrator aangesteld 1587, en daarna tot abt en als zoodanig gewijd te Krummau 15 Mei 1588, waar de pauselijke legaat zich ophield. Waarschijnlijk was Joh. Harzius te gelijk met Ant. Flamingk uit Clairvaux naar Bohemen gekomen 1580. 13 Febr. 1581 behaalde hij den graad van baccalaureus aan de universiteit te Krakau. Te voren was hij prior in de Bernardijner abdij te Aduard bij Groningen, welke 1580 geheel door de geuzen was verwoest en verbrand. Sinds 1584 prior te Hohenfurt, bracht hij aldaar veel goeds tot stand. Zijn vroegtijdig overlijden, reeds 30 Oct. 1588, was een wreede slag voor den abt Antoon Flamingk, die nu deze abdij onder zijne leiding nam tot de moeilijkheden, die de benoeming van een abt beletten, uit den weg geruimd waren. De professie der monniken van Hohenfurt 1588, 1589 en nog in 1592 werden in tegenwoordigheid van abt Flamingk afgelegd. Reeds 26 Januari 1591 was de kanonieke keuze van een abt voor Hohenfurt geschied, doch moeilijkheden met de heeren von Rosenberg, die zich patronaatsrechten over de abdij aanmatigden, vertraagden de bevestiging van den vicaris-generaal der Cisterciënserorde in Bohemen, abt Ant. Flamingk, tot 12 April 1588. Michaël Fabricius werd hetzelfde jaar gewijd en overleed 14 Nov. 1607. De heeren von Rosenberg deden weder hun gezag gelden in de abdij en de vicaris-generaal abt Antonius had weder vele onderhandelingen te voeren om den opvolger te doen kiezen en te doen erkennen door den Rosenberger. Zelf met den commissaris door den generaal van Cistercië naar Bohemen gezonden, den abt van Clairlieu, begaf abt Antoon Flamingk zich naar het kasteel der Rosenbergers om de benoeming te bevorden, waarop de commissaris den nieuwen abt kon bevestigen tijdens de visitatie, 16 Febr. 1608. Eerst 9 Aug. 1608 werd de gekozen Paulus Farenschon erkend door den Rosenberger en daarop 23 Nov. 1608 door den vicarisgeneraal, Antoon Flamingk, gewijd met assistentie der abten van Plass en WilheringGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 273]
| |
Erger nog dan in Hohenfurt was de rechtsverkrachting in de abdij Osseg. Deze was 1580 ingelijfd bij het bisdom Praag. Het leven werd den zes monniken van de abdij zoo bemoeilijkt, dat zij hun toevlucht namen tot Königssaal waar zij bij den abt Antoon Flamingk edelmoedig een ander tehuis vonden. Als visitator, en later als vicaris-generaal, stelde abt Flamingk steeds alle pogingen in het werk om die inlijving ongedaan te maken. Alle noodige stappen werden hiertoe gedaan bij het pauselijk Hof te Rome. De generaal der orde en het kapittel werden aangespoord om mede te werken; Keizer Rudolf II, bij wien abt Flamingk hoog stond aangeschreven als raad, werd in den arm genomen, doch niets baatte, ten minste niet meer tijdens het leven van den abt Flamingk. Voor zijne abdij bracht de gunst van den keizer, waarin de abt stond, menig voordeel aan, ook kon hij voor andere kloosters vele moeilijkheden voorkomen door den steun van den vorst, maar het bracht hem ook wel onaangenaamheden en soms vreemde eischen. 15 Jan. 1593 kwam een bericht uit Praag van keizer Rudolf, dat den abt verbaasd deed opzien. ‘Würdiger lieber Andechtiger’ zoo luidt het schijven: ‘ik heb eenige kameelen, die ik in mijn dierentuin niet kan plaatsen. Ik zal ze U in Königssaal zenden met twee knechten. Gij zult de stallingen wel willen laten inrichten en zorgen, dat de dieren en de twee knechten het noodige onderhoud en voedsel krijgen. We zullen U in onze gunst gedenken’. Bij de jonge paters kunnen de kameelen welkom geweest zijn, abt Antonius was er niet mee ingenomen. De eerste gelegenheid de beste nam hij dadelijk waar, om van hunne drijvers bevrijd te zijn. 16 Juli 1593 klaagt hij zijn nood aan den president en raad der Boheemsche Kamer over den kommervollen toestand van de abdij, zwaar beproefd door plotselinge overstrooming, waardoor al het hooi, met zooveel moeite bijeengebracht, was gaan drijven. Hij wist niet, waarmede hij zijn konventsbroeders het noodige moest verschaffen; een | |
[pagina 274]
| |
verschuldigde betaling van 1000 taler bleef uit. Onmogelijk kon hij de kameelen langer houden, daar hij voor het weinige eigen vee geen voedsel had. Waarschijnlijk geraakte hij dan ook spoedig van de kameelen af, want in een tweede schrijven van dat jaar aan den president, dankt hij hem voor zijn goeden raad en spreekt alleen nog van een dringende ‘supplication’ aan den keizer om de verschuldigde 1000 taler, waarom hij reeds zoo dikwijls te vergeefs gebeden had en hoopt, dat hij het arme in nood zijnde klooster zal gedenkenGa naar voetnoot(1). Onder alle beletselen voor den bloei der kloosters was zeker de ellendige financiëele toestand een der eerste. Door de ontzaggelijke bijdragen voor den strijd tegen de Turken waren de kloosters niet in staat een voldoend getal kloosterlingen te onderhouden. Meestal is de armoede meer dan de rijkdom der kloosters een oorzaak van 't veronachtzamen van regel en geloften. Eenige voorvallen uit de verschillende kloosters zal ons doen zien, hoe moeilijk en met doornen bezaaid het levenspad van abt Flamingk was en hoe moedig hij zich steeds gedroeg in de onaangenaamste omstandigheden. Tot de kloosters, aan zijne hoede als visitator toevertrouwd, behoorden ook de nonnenkloosters Mariënstern en Marienthal in Saksen. Treurig was het daar gesteld met het kloosterleven, zelfs de katholieke overtuiging der kloosterlingen was verdacht. Heel de omgeving van de kloosters, de nabijgelegen steden Gorlitz en Zittau waren tot de hervorming overgegaan; vele nonnen hadden onder die protestanten hare bloedverwanten; zij namen de protestantsche kinderen in hare scholen op, ja toonden zich den nieuwen godsdienst niet ongenegen. In Mariënstern werd het eerst een einde gemaakt aan den onhoudbaren toestand. De visitator Antonius stelde paal en perk aan de misbruiken en bracht een goede orde, regeltucht en godvruchtig leven in de abdij. Dan kwam Mariënthal aan de | |
[pagina 275]
| |
beurt. Wel was hier 1583, de abdis Ursula Laubigin om haar slecht voorbeeld en omdat zij haar broeder, een afvallig priester, tot een pastoraat der abdij had aangesteld, afgezet met tusschenkomst van den aartsbisschop van Praag, maar onder hare opvolgster Margaretha VI 1583-91 verbeterde de toestand niet veel. Ouder de abdis Margaretha VII Kolmasin verdween alle tucht en regel uit de abdij. 13 Dec. 1593 kwam de vicaris-generaal Antoon Flamingk vergezeld van den abt van Neuzelle als visitator in de abdij aan, met het doel nu eens krachtdadig en zoo noodig met geweld een einde te maken aan den treurigen toestand van het klooster. Abt Antonius moest ondervinden, evenals zoovele kloosterreformatoren, dat men met nonnen geen gemakkelijk spel heeft, en deze zich tot het uiterste weten te verzetten. Na een langdurig onderzoek en het gebruiken van alle middelen werd de abdis 10 Maart 1594 van haar ambt ontzet. De proost was reeds aanstonds bij hunne komst uit de abdij verwijderd. Drie nonnen, die het meest hadden bijgedragen door hun ergerlijk gedrag tot de tuchtloosheid in de abdij, werden naar Mariënstern gevoerd, waar sinds eenige jaren het kloosterleven bloeide. De abdis stelde alles in het werk tot verzet en nam hare toevlucht tot alle middelen, zooals inroepen van de hulp van machtige vrienden en bloedverwanten, het wereldlijk recht, appèl, enz. om maar de keus van een opvolgster te beletten. Toen zij zag dat alles nutteloos was en de moedige visitatoren, voor geen gerucht vervaard, de talrijke noodige formaliteiten hadden vervuld, zoodat zij 6 Juli tot eene nieuwe keuze konden overgaan, verliet zij het verblijf der abdissen en wierp toornig de sleutels voor de voeten der visitatoren. De beide abten verbleven van Maart tot Juli meerendeels in Mariënthal om door hunne tegenwoordigheid de ordesvoorschriften te doen uitvoeren en den regel te doen onderhouden. Voornamelijk aan abt Ant. Flamingk is het te danken, dat deze twee kloosters in het protestantsche Saksen niet als zoovele andere in Duitschland zijn ten gronde gegaan door de Hervorming. Zijne verdienste is | |
[pagina 276]
| |
het, dat de twee abdijen voor de naaste omgeving een steun zijn gebleven voor het katholiek geloof en een toevluchtsoord voor vele godvruchtige meisjes van dat landGa naar voetnoot(1). ('t Vervolgt) J. Fruytier, Bernardijn. |
|