Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAntonius Flamingk. Een Vlaamsche abt van Königssaal, Aula Regia, in BohemeOnder de meeste opzichten bekleedde de Cisterciënserof Bernardijnerabdij Ter Duinen bij Veurne, later te Brugge, de eerste plaats onder de groote abdijen der orde in de Nederlanden. Heeft tegenwoordig de naam der abdijen Villers, Alne en Orval meer klank, zij danken dit vooral aan de gespaard gebleven bouwvallen, thans nog de sprekende getuigen van hare vroegere grootheid en schoonheid. Het lot was Ter Duinen hierin minder gunstig. Hare abdijgebouwen overtroffen ver die der andere abdijen door de groote uitgestrektheid en indrukwekkende architectuur, doch zij werden verwoest, neergeblakerd door de geuzenbenden, 1578 en volgende jaren. Het weinige dat gespaard bleef, werd door het zand der zee begraven. Niettegenstaande de vele rampen, verstrooiing, heen en weer zwerven | |
[pagina 263]
| |
der Duinheeren, wisten zij hunne abdij in stand te houden en trof men onder hen mannen aan, die de eer van hunne orde ophielden, en onvermoeid werkzaam waren om de geleden verwoestingen te herstellen. Onder dezen mag op de eerste plaats genoemd worden Antonius Flamingk, een man, waarop de orde en Vlaanderen trotsch mag gaan. Hij had den luister der oude abdij gekend, waar hij onder abt Antonius Wydoot was ingetreden, en 1560 geprofest werd met de fraters Georgius Beauvais, Arnoldus Tollinck en Livinus SunckaertGa naar voetnoot(1). Hij aanschouwde de afschuwelijke tooneelen van den beeldenstorm in de abdij, 1566, en de nog ergere verwoesting en plundering, 1578, toen zij allen uit de abdij werden verdreven en in Vlaanderen niet meer veilig waren. Met een gedeelte der religieusen zocht Antonius Flamingk een onderkomen in Frankrijk. De abdij Clairvaux, het moederklooster van Duinen, nam hem gastvrij op. De VischGa naar voetnoot(2) deelt ons mede, dat Antoon Flamingk eenige jaren aldaar verbleef en 1532 den abt van Clairvaux aldaar vergezelde op zijn visitatiereis naar Boheme en door diens aanbeveling aldaar werd aangesteld tot abt van Aula Regia, Königssaal of Zbraslaw bij Praag. Een weinig later werd hij aangesteld als algemeen visitator en reformator der Bernardijnerkloosters in Boheme, Moravië, Silezië en de Lausnitz, in welk ambt hij zoozeer uitmuntte, dat Rudolf, de Roomsche keizer, hem tot raadsman uitkoos. Meer weet de Duinheer Car. De Visch niet mede te deelen over het leven en werken van den Vlaamschen abt in het verre Boheemsche land, thans de republiek Tjecko Slovakië. Uit enkele werken over de abdijen van dat land gelukte het mij eenige aanteekeningen te verzamelen, welke doen | |
[pagina 264]
| |
zien, dat de figuur van dien Vlaamschen Bernardijn verdient meer de aandacht te trekken. Treuriger nog dan in Vlaanderen was de verwoesting door de Hervorming in Boheme te weeg gebracht. Vele abdijen waren in vreemde handen geraakt en werden niet meer door kloosterlingen bewoond. Toen de katholieke godsdienst hersteld werd, was het aantal der kloosterlingen zeer geslonken, en alle onderhouding van regel en ordensgebruiken verdwenen. De oversten der orde van Cistercië deden alles wat zij konden om de eertijds zoo schoone abdijen van Boheme en omliggende landen te behouden, te herstellen en opnieuw te bevolken. Dat men zich hiertoe bediende van een Vlaamschen monnik is te begrijpen. Zijn karakter en aard kwam beter dan die van een Franschman overeen met de streek. Bovendien was Antonius Flamingk met vele talenten begaafd en bleek vol ijver om zijn orde nuttig en dienstig te zijn, waarvoor hij in zijn land om de hevige vervolging geen gelegenheid vond. Antonius Flamingk was niet de eenige monnik, die de visitatiereis meemaakte. De Visch vergist zich bovendien, wanneer hij vertelt dat de abt van Clairvaux de visitator was. Een visitatiereis in Duitschland en Bohemen werd gehouden vóór 1580 door den abt-generaal, Nicolaas Boucherat I, 1571-1584. Hij meende ook Polen te bezoeken, doch eensklaps werd hij, toen hij in Bohemen verbleef, genoodzaakt terug te keeren. Meer kon ik over deze reis niet te weten komen. Gesteund door den abt van Clairvaux Lupin Le Mire (overl. 1597) en door het generaal-kapittel, zette de generaal-abt een nieuwe visitatiereis op touw in in Duitschland, Boheme, Moravië, Polen, Silezië en Pruissen. Alle voorzorgen werden genomen om dit belangrijk werk te doen slagen. Er werd gezorgd dat Rome er op aandrong; de vorsten, de keizer, en de koning van Polen, werden gunstig gestemd. De abt van Cistercië durfde de reis wegens zijn hooge jaren niet meer aan. Wij, kinderen der 20ste eeuw, kunnen ons moeilijk meer indenken het vermoeiende en gevaarvolle van zulk een tocht. Een jeug- | |
[pagina 265]
| |
diger kracht, Edmundus de la Croix, monnik van Clairvaux, doctor der theologie, prior van Bella Aqua en benoemd-abt van Castellion, die het hoogste vertrouwen genoot van den abt van Cistercië, en met den toestand der orde op de hoogte was, werd als commissarius van den abt-generaal en het generaal-kapittel, ter visitatie, reformatie met de uitgebreidste volmachten gezondenGa naar voetnoot(1). ('t Vervolgt) J. Fruytier, Bernardijn. |
|