Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
De Oorlog in Dickebusch en omstrekenGa naar voetnoot(1)I. Eerste dagen: tusschen hoop en vreezeRond 25n Juli 1914 eerste oorlogsgeruchten. Van Dickebusch waren toen 7 jongelingen in werkelijken krijgsdienst. Op 27n en 's nachts van den 30n nieuwe oproepingen; vertrekken dan: de eerste maal 5, de tweede maal 27 man. Groote onrust nog niet, maar ook geen groote geestdrift; men voorziet geen gevecht maar lange scheiding. Veel spijt om al 't werk op het land. Van toen af als vergoeding voor 't opgaan der broodwinners: 0.50 fr. aan de ouders der ongetrouwden; voor de getrouwden 0.50 fr. aan de vrouw, 0.25 fr. aan elk kind; de gemeente betaalt voor den Staat. De vrees voor den oorlog groeit aan. Op 4n Oogst valt Duitschland ons aan. Verslagenheid keert over in geestdrift, uit verontweerdiging, ook uit trots om de eerste heldendaden. Weinig wordt er gewrocht. Veel gepraat. Verlegenheid. | |
[pagina 258]
| |
Op 10n Oogst nieuwe oproepingen: één man maar moet op. Twee vrijwilligers gaan achter. Eerste brieven door onze soldaten afgezonden. Men spelt ze en herspelt ze. Veel valsche nieuwskes: Overdreven overwinningen aan den eenen kant, aan den anderen kant overdreven bekommernis om 't mogelijk zakken van 't papiergeld en 't schrapworden van ware. De menschen houden hun zilvergeld in, en koopen de winkelware op; waardoor voor verschillende maanden stoornis in 't leven. Teugelloos gekakel over ‘bespieders’; ook over de bewapening alom van de ‘burgerwacht’: deze wordt hier niet te gauw in gang gesteken, en 't is geen jammer, want zoodra ze dan eens werd in werking gesteld, verliep het al in wandelen, 't drinken van pinten en hespe te gaan eten te boere. De plage komt op van de ‘laissez-passer's’ of doorgangsverloven, met of zonder beeltenis op, af te vragen op 't wethuis. Niet meer te reizen erzonder. Maar 't wordt weinig gereisd; levering en vervoer liggen stil. 't Gras priemt door op de steenwegen. 20n Oogst. De Duitschen in Brussel. Uitzoekersbenden Ulanen op dril in de Vlaanders. Schrik om hun wreedheid. Geen groote verlegenheid om 't oorlogvoeren zelve, ‘daar we niet liggen op den weg naar Parijs’; maar vrees voor den rondleurenden vijand. De menschen delven geld en schatten. De handel is dood. Alles wordt goedkoop. De ‘beesten’ vooral: zwijnejongen en kiekens vallen onder den helft van de weerde. Omtrent dien zelfden 20n Oogst: komen fransche dragonders uit de bezetting van S. Omar's op Dickebusch de wacht staan: vier aan de Kruisstraat van 't Hallebast, een aan den molen van Van Eecke's, twee op Plaatse. Ze zijn daar van vroeg in den morgen tot omtrent 5 u. des avonds, dan gaan ze vernachten naar Westnieuwkerke. Ander dragonders over end weer, nogal veel, en gestadig aan den spreek- | |
[pagina 259]
| |
draad. 't Is een nieuwtje; onze eerste soldaten! Alleman vliegt ze te keere. Dit is geweest een tiental dagen lang; waarna we binst heel de maand September niet één krijgsman meer ontwaarden, of 't en is nu en dan een handvolleke belgsche Vrijwilligers of een auto met officiers. Men was beginnen den Vijver te herstellen en te vermeerderen in 't jaar 1913. 't Werk had gesleept, ook in '14: slechte dagen, weinig volk. Thans echter was er werkvolk over, uitreden van stilstand in de waalsche en fransche fabrieken. Men stak ze aan den Vijver, zoodat er in September 180 man aldaar in het werk zaten. Bij burger en minderman las men voordezen vele 't ‘Nieuws van den dag’. Sedert den oorlog wel tweemaal zoovele... totdat Brussel gevallen was. Dan was 't ‘'t Volk’, ‘De Telegram’, ookal bij sommigen de ‘Métropole’, en, wat er voordien volstrekt onbekend was, enkele andersgezinde bladen: ‘Le Matin’, ‘L'Indépendance’, ‘'t Vaderland’, ‘Vooruit’ welke ten anderen, behalve dit laatste, den godsdienst heelemaal onaangeroerd lieten. Laterhand, werd het meer en meer de ‘Nord Maritime’ van Duinkerke. In 't begin van den oorlog werd er zeer veel gebeden, en 't volk was zeer wel gesteld. Overgroot was het getal biechten en communiën. Allen zondage tusschen vespers en lof wierd de Ommegang gedaan langs de Melkerij, ook eens naar O.L. Vr. van Frezenberg. - De stoet was buitengewoon groot. Enkel de noodige thuiswachters waren afwezig. Op 15n Oogst hadden wij 850 communiën. Ook vele beêvaarten werden in 't bijzonder gedaan door het volk: naar O.L.V. van Frezenberg, van den Roônberg,van St Jan's van Poperinghe, vooral lijk door dezen die soldaten in de familie hadden. Op 30n Oogst waren Ulanen gekomen tot Rolleghem-Capelle waar zij op de gendarmen van Yper gebotst waren. Helaas 2 gendarmen werden doodgeschoten. 't Was het eerste bloed dat vloeide in de streek. De schrik was groot. Menschen van Dickebusch hadden de doode en gekwetste | |
[pagina 260]
| |
gendarmen gezien te Yper, en geen ander gedacht of de duitschen zouden een paar uren nadien te Dickebusch zijn: gelukkiglijk sloegen zij eene andere richting in alwaar zij welhaast allen gedood of gevangen wierden. Ingang September een bevel: alle de wapens in te dragen op 't gemeentehuis. Wat men ook deed. Dan ging de Duitschman niet zeggen: ‘de burgers hebben geschoten’. Nog tweemaal in September gerocht men Ulanen gewaar in 't Ypersche, doch niet op Dickebusch. Echter 't kanon werd gehoord vanaf 12n Oogst, vooral op het einde van Oogst alledage, eens min, eens meer, wat afhong van 't weder en best in de Vijvermeerschen. 't Was de slag bij Péronne. Half September kwamen hier 40 vluchtelingen toe uit het Mechelsche, allen ongetrouwde manskerels. Zij liepen arm gekleed en hadden vele geleden. Zij waren meest van Rotselaer, Wechter, Camphout en omstreken. Zij wierden ingehuisd bij de boeren die ze voor niets aanveerdden. In sommige plaatsen werden zij zeer wel onthaald, in andere niet. Sommige van die vluchtelingen, bijzonder deze van stad, hoe wel ze er ook waren, zouden het niet gewend worden op eene hofstede, en vertrokken 's anderdaags naar Yper: daar woonden zij in de kazernen en werden er onderhouden. Anderen bleven, junden hen hier, en een jaar nadien vond men er nog. Te Yper had men geen soldaten meer sedert 8n Oogst. Omtrent den 18n kregen ze er de Vrijwilligers, roeiend en ruw, en die deugd gingen hebben van tucht. Echter ze vertrokken na enkele dagen. Omstreeks 12n September oproeping van de ‘Klas van '14’; met 7 uit Dickebusch. 't Gerocht einde September. De Duitschers naar Antwerpen. Te Lier lagen onze jonge Recruten of Aanwervelingen. Lier werd beschoten. Die jongens stuurde men dan naar Yper en Dixmuide. Op zaterdag 26n September, zes lange treins jonge soldaten te Yper, nog in burger gedost, belaân met zak en sargie, maar open van wezen, vlijtig en moedig; | |
[pagina 261]
| |
ook reeds gewend aan een hard bedde... op den grond. Achter een paar dagen staken ze 't op naar Veurne en Nieuwpoort. Alom gewierd er sprake van zalen, ook van omhalingen ter kerke, voor de gekwetsten, waarvan inderdaad de eersten nu te Yper zijn toegekomen. 't ‘College’ te Yper herpakte rond den 25n September, en haast alle leerlingen trokken binnen. Te Dickebusch: schole voor kneclitjes en meisjes vanaf 1n October, en weinig bleven achter. Met 't begin van October wederom fransche wachten, maar ditmaal zeer nauw en zindelijk ‘immers op de komende en gaande voorbijgangers en op hun papieren’. Dat Dickebusch ook welhaast overkomste van Duitschers ging hebben, was iets waaraan niemand meer twijfelde. Wij hoorden genoeg dat het kanongeschot gestadig verdichtte. Op zondag 4n October was het reeds in den omtrek van Meenen en Wervik. Te Waasten 600 Ulanen. Fransche uitzoekers zaten aan den ‘Pont-rouge’ bij 't huis van Heer Volbrecht die eigenaar was van 3 hofsteên op Dickebusch en 20 op Reninghelst en Vlamertinghe. Een Franschman schoot, een Duitschman viel. Heel de drom vluchtte, kwam echter terug; ‘een burger had geschoten’ en Heer Volbrecht moest het boeten voor allen; hij werd nedergekogeld. De Ulanen trokken dan voort naar Westnieuwkerke, waar ze den Onderpastor E.H. Reynaert als borge heel den nacht bij hen deden staan. Maandag 5n October. De 600 Ulanen zouden ze komen naar tonzent? Neen, ze gingen op naar Dranoutre, Locre, Westoutre. Aan den Roônberg ontmoetten ze er den Veldwachter en een boer van Westoutre. De eerste ongelukkiglijk had onder zijn burgergewaad nog zijn ondervest aan met koperen knopen, en, erger nog, een vuistroer op zak. Aanstonds is hij tegen het hekken van 't kerkhof gesteld en met vier kogels geveld. Den boer liet men los. Te Locre zaten Vrijwilligers in de gendarmerie, maar ze | |
[pagina 262]
| |
konden ontvluchten, honderd meter maar vóór den vijand. De bende trok verder naar Boeschepe, doch ze zijn er meestendeel, dood of levend, in de handen der Franschen gebleven. Te Wervik heel den dag geweld, geschot; en brand te Wervik-Fransch aan de Leye. Vele volk uit Wervik en Waasten vluchtte over alhier. 6n October. 17 Ulanen tot tegen Spillebeen's op den steenweg van Krommen-Elst naar Vlamertinghe, eenigen zelfs tot aan 't hof van Petrus Storm. Maar een engelsche mitrailleuse vaagde er 4 peerden en 2 mannen van neder, en de overigen liepen schuilen in de Kriekebusschen. Toen ze dan poogden Yper binnen te trekken, schoot er de burgerwacht op. Dickebusch gevoelde 't verslechten, en zeere. ('t Vervolgt) [A.V.W.] |
|