Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOude Volkenkunde van EuropaJulius Caesar schrijft van de oude Belgen en de Galliërs dat er twee klassen onder de bevolkinge bestonden; de eenen waren de edeleu en de andere klas maakte den volksstand uitGa naar voetnoot(1). Dat komt wonderwel overeen met de bestaande opvatting der uitbreiding en der uitzwerming van de keltische | |
[pagina 236]
| |
volksstammen, ja van al de indo-europeaansche volksstammen. Die eerste klas, die heerschende stand, dat waren de Kelten die van over den Rijn gekomen waren, blond van hare, lang van hoofde en hoog van gestalte. Zij waren 't die de vroegere bevolking aan hunne heerschappij onderworpen hadden. Die vorige bevolking maakte in Caesar's tijd den leegen stand uit; zij woonde hier van in den verren oortijd; ze was kort van hoofde en van gestalte, met donker vel, bruine oogen en bruin haar... Die belangwekkende leze van Caesar kwam ons wederom te binnen, onlangsleden, bij 't verschijnen van Carnoy's merkweerdig werk over de Indo-Europeanen. In onze aanteekeningen van 1915 vonden wij: - 't Zijn de korthoofdigen die uit Azia de jongsteentijdsche beschaving en de indo-europeaansche talen medegebracht hebben. Dat streed tegen de algemeene opvatting. Zijn de Indo-Europeanen de blonde langhoofdigen niet die Europa bevolkt hebben? Toen men in 1908 de indo-europeaansche Thokariërs van Turkestan ontdekte las men niet dat de Chinezen deze lieden met blauwe oogen in hunne prenten schilderden Tot Adjanta in Hindostan zijn er zeer oude onderaardsche tempels van Bouddha, die met wandschilderingen versierd zijn: in die schilderijen zijn indo-europeaansche Perziërs, perzische afgezanten met blauwe oogen verbeeld. Maar zie M. Carnoy oordeelt ook in zijn boek dat de Indo-Europeanen in meerderheid korthoofdigen warenGa naar voetnoot(1). De zake is uitnemend ingewikkeld. Zijn de Indo-Europeanen blonde langhoofdigen, van waar komen dan in Europa de menigvuldige bruine korthoofdigen vandaan? Zijn de Indo-Europeanen bruine korthoofdigen, welke is | |
[pagina 237]
| |
de oorsprong der blonde langhoofdigen van 't Noorden en der bruine langhoofdigen van 't Zuiden? Noch de menschenkunde, noch de oortijdkunde, noch de taalwetenschap alleen kunnen die zake klaar trekken. Men moet rekening houden met al de daadzaken, door elke wetenschap aan 't licht gebracht. Men moet tot eene oplossing komen die alle tegenstrijdigheden doet verdwijnen en alle wetenschap haar recht vergunt.
***
Zie hier hoe wij nu den oorsprong der bevolking van Europa opvatten en vorenstellen. Een dubbele vloed van volksstammen is over Europa gekomen, van in den jongen steentijd, ja mogelijks van in het rendiertijdvak dat tot den ouden steentijd behoort. De eene vloed zit ook sedert lang, in vele gewesten, met den anderen vloed versneden en versmolten. Een eerste vloed heeft zijnen uitgang van de oostelijke kusten der Middellandsche Zee. Welken weg heeft hij gevolgd? Hoofdzakelijk: de groote waterbane, den grooten handelsweg, die leidt van de kusten van de Middellandsche Zee, al Gibraltar, van Spanje naar Engeland, naar 't Westen van Frankrijk, België en Nederland, naar 't Noorden van Duitschland en naar Skandinavië. Die handelsweg is geen uitvindsel. Wij en hebben hem niet gedroomd. De ontelbare en wonderlijke oortijdkundige ontdekkingen van deze laatste vijftig jaar hebben hem meesterlijk in 't licht gesteld. Van in den jongen steentijd werd hij door knappe zeevaarders gevolgd, lang vóór den tijd dat de Pheniciërs van Gadès hem kenden: modellen van koper- en bronswerken volgden hem van 't Oosten tot in Skandinavië. Wij vermoeden enkel dat die weg ook nog door uitzwermende volksstammen werd gevolgd. 't Waren langhoofdigen die in 't Westen en 't Noorden | |
[pagina 238]
| |
van Europa blond geworden zijn onder den invloed der luchtgesteltenis. In onze veronderstelling staat de oorsprong vast der langhoofdigen van Europa. Zij hebben denzelfden oorsprong in 't Zuiden als in 't Westen en 't Noorden van Europa. De zuiderlingen lang van hoofde en bruin van kleur zijn de niet-indo-europeaansche Kretenzers en anderen die Griekenland bewoonden vóór de komst der Ioniërs en Doriërs; verder de Sikuliërs, de Etrusken, de Liguriërs, de Iberiërs en andere oorstammen van Italië, Gallië en Spanje. De noorderlingen lang van hoofde en blond van haar zijn ongenoemde en soms genoemde volksstammen, met de vorigen verwant, die al den waterweg naar hier gekomen zijn en hier gewoond hebben om allengerhand met de korthoofdige Indo-Europeanen versneden en door hen opgeslorpt te worden. Wij meenen dat er bewijzen bestaan om onze veronderstelling te staven. Neemt eens de Pikten of oorbewoners van Engeland, Ierland en Schotland. Hunne taal trekt op deze der Basken, die van de Iberiërs afstammen. Zij leefden onder het stelsel der moederlijke erfenis, onder het stelsel van het erfrecht niet van vader tot zoon, maar van den afgestorvene tot den zoon zijner zuster evenals de Iberiërs, de Berbers en nog andere middellandsche volkeren. Men noemt dat het matriarkaat. M. Hirt zegt dat men eens de brugge zal vinden die van Engeland naar Spanje en 't Noorden van Afrika leidtGa naar voetnoot(1). Die brugge is gevonden. Hadde M. Hirt dien handelsweg gekend zooals men hem nu kent, hij zou gezeid hebben dat die brugge loopt van 't Noorden van Afrika en Spanje naar Engeland, Ierland en Schotland: ze bracht de vóór-indo-europeaansche Pikten naar die eilanden. Korte dagen na den wapenstilstand las in onze kerk een | |
[pagina 239]
| |
fransche priester de heilige mis en hij zeide ons: - Pastor Hermet heeft mij gedoopt. - Ik ken pastor Hermet... Wees zoo goed hem mijne groetenissen te brengen. Die pastor Hermet uit het Aveyronbestrek had in zijne streek menigvuldige steenen standbeelden ontdekt van 't einde van den jongen steentijd of het begin van den bronstijd. Die beelden vertoonden eene godin: beelden en vaatwerk met hetzelfde uitzicht, met dezelfde lijnen geteekend kan men vervolgen van Hissarlik, door Spanje, Portugaal en Frankrijk tot in SkandinaviëGa naar voetnoot(1). Op de helling van den Kluisberg, niet ver van 't huis van den boschwachter liggen er twee-drie steenen platen verstrooid, waarschijnlijk van hooger neergerold, die vermoedelijk voortkomen van eene dier steenen grafkamers of nagemaakte grafspelonken, waarin de jongsteentijdsche volkeren hunne dooden ten grave droegen. Tijdens den oorlog heeft menigeen onzer lezers zulke vermaarde grafkamers gezien in Bretagne. Zoo een steenen grafspelonk noemt men in 't fransch dolmen en in 't vlaamsch hunnebed. Guido Gezelle zei ons nen keer dat er in onze taal voorzeker nog woorden bestaan die voortkomen van de niet-indo-europeaansche oorstammen. Welnu de taalgeleerden aanschouwen het woord hun als zoo een woordGa naar voetnoot(2). Wij komen van tijd tot tijd in de wetenschappelijke wereld dingen tegen, welke wij vroeger uit den mond van Guido Gezelle gehoord hebben. Welnu de hunnebedden zijn te vinden van in Syrië tot in Skandinavië, in de landstreken die wederom in de nabijheid liggen van onzen grooten waterweg, dien wij als een | |
[pagina 240]
| |
uitzettingsbane aanschouwen door de langhoofdige landverhuizers gevolgd. Men kan ons opwerpen met M. Carnoy en de opwerping is heel ernstig en zal misschien ons stelsel omver werpen: - De koophandel en de navolgingszucht verspreiden voorwerpen en gebruiken op een breed gebied dat de grenzen van volkeren en menschengeslachten te buiten gaatGa naar voetnoot(1). Ons verweer is het volgende: 't Bestaan nog andere handelswegen, die deze gebruiken konden volgen en die zij niet gevolgd hebben. Daar liepen groote oortijdsche handelswegen in de vallei van den Rijn en van de Elbe en deze laatste met eene vertakking naar Italië en eene andere naar Griekenland en omliggende landen. Men vindt die gebruiken welke wij als bewijzen vooruitzetten enkel langs den grooten waterweg, omdat die waterweg ook eene verhuizingsbane is geweest; en wij gelooven het zooveel te meer, dat de schedels zulker langhoofdige menschen de oudste zijn welke men in Skandinavië vindt, en dat ze nu nog in 't binnenland meer dan op de kusten te vinden zijn: een teeken dat die menschen voor nieuwe aankomers geweken zijn. Wij hebben hier voor ons afbeeldingen liggen der oudste schedels door Flinders Petrie in Egypten gevonden; het wezen is scherp; het onderste deel van 't wezen komt vooruit; het voorhoofd is schuinsch en achteruithellend; dat zijn al kenteekens van middellandsche wezens; ge vindt ook prenten van zulke hoofden in de boeken die handelen over den bijbel en in de hedendaagsche leerboeken van aardrijkskunde. Wij hebben hier een over Nieuw Europa van 't jaar 1921; die verbeeldt nen man van Sora bij Napels en 't is ook een man met zoo een schedelGa naar voetnoot(2). De schedels der eerste bewoners van Skandinavië vertoonen insgelijks een scherp vooruitkomend wezen en zoo een achteruithellend voorhoofd. | |
[pagina 241]
| |
Go zoudt ook nog kunnen vragen: - Hoe zijn die zuiderlingen uit het blijde en blinkende Zuiden naar het kille, duister en vochtig Noorden getrokken? - Skandinavië en is niet te misprijzen in den zomer. In den tijd onzer vermoedelijke landverhuizing was de luchtgesteltenis der skandinaafsche landen veel zachter dan nu: dat weet men door de overblijfselen van de gewassen en de boomen die er in die tijden groeiden.
***
Waar blijft de tweede vloed nu steken? Hier is hij. In de spelonken der Maasvallei heeft men vele jongsteentijdsche schedels ontdekt. Zij vertoonen eene mengeling van langhoofdige en korthoofdige volksstammen. Van waar kwamen die korthoofdige volksstammen? Dat zijn de beruchte Indo-Europeanen die gij sedert lang kent, die aan bijna al de volkeren van Europa hunne talen hebben opgedrongen, die langzamerhand binnengezijpeld of bij zwerf- en veroveringstochten verhuizend overal met langhoofdigen versneden zitten en die de langhoofdige volksstammen overal hebben bedekt en opgeslorpt. Hun uitzwermingsbestrek was, volgens de meening veler geleerden, het Noorden van de Zwarte Zee.
J. Claerhout |
|