urbica Linn. of huiszwaluw) kwamen weer de lente uitschetteren en trachtten op de houten huizen onder de euzing hun leemen nest te plakken. Ach Heere, tot spijt van den mensch, viel 't plaksel zoo dikwijls af als dat door de vele winden de zwakke menschenweunste weg en weder kraakte en schudde.
In 1920 kwamen rond den Blankaard vogels wonen die tot nu toe aan de beste vogelkenners der streek onbekend waren. Overal schreeuwden en babbelden de jongen in de oude suikerkiste waarover traliedraad spande, tot groot vermaak van de jongens. De vogel, de grootte van een spreeuw, blauwendig grijs, met een zwarte striep op de oogvlakte, zwarte vleugels witbeplekt, heeft een kloeken bek waarvan de bovensnavel benedenwaarts buigt. Een roofvogeluitzicht, al is 't een van de ‘orde der zangvogels’. Veel en lang pleizier had men toch niet van den klapakster (Lanius excubitor Linn.), want 't is een vleescheter. Vogelliefhebbers zien liever zijn hielen, want eet hij muizen en kerfdieren, hij doet te veel schade aan de nuttige vogels.
Ginder hoog, heel hoog zweven op dezelfde plekke stil winkende, dozijnen roofvogels, en vallen soms lijk een steen plots op 't verwoeste land om een muis te pakken, 't Zijn muizepakkers, zeggen mij de menschen, en nooit waren er zoo veel. Van bij kon ik nooit die schuwe vogels zien, maar uit een ‘onderstand’ op de puinen van een hofsteê gemaakt, zag ik er eens een als een schicht wegvliegen, iets bruin en grijsgeplekt. 't Kan wel dat de muizepakkers de Buteo vulgaris L. of buizerds zijn.
Bachten 't Merckemsch kasteel, dicht bij 't Maartje, stonden eertijds hooge boomen en daar was de reigerie van de Yzerstreke. De boomen werden in spienters geschoten, en de vogels, de reigers getrouw aan de streke kwamen na den oorlog weêrgevlogen met achterwaarts uitgestrekte steltpooten. Hun oude zate was weg, maar ginder op de aandekooie van de broeken stonden ontschorste boomen. Hun nieuwe zate was gevonden, tot de eigenaar de boomen deed vellen; en nu vliegt soms nog de Ardea cinerea L.