Biekorf. Jaargang 28(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Ons klokje Gruwzaam hangt de winteravond. Stil en stom is 't allerwegen... - Ei! ons kleine torenklokje Zendt zijn eersten groet mij tegen! Ei! zijn tintelende klanken! Rinkelende zilveren kralen, Helder als bij 't morgenkrieken De allereerste zonnestralen, Frisch gelijk een zomerregen Op de dorstig-dorre heide, [pagina 202] [p. 202] Bibberend als de klare dauwdrup Aan de grasjes in de weide. *** Sijpelt, lieve klokkeklanken, Lavend in mijn harte neder! Licht mij in de duisternissen, Geeft mij vreugde en vriendschap weder! Laat, bij zuiver-vlaamsche tonen, Spel en leute in 't rond weer huppelen, Vadermin en broederliefde Zoet in oor en harte druppelen. Laat de vlug-gewiekte zwaluw Zwierelen om uw torentinne; Laat de spreeuwtjes rond u kwelen Met de merel blij van zinne; Laat ze ronken, slaan en tjierpen, Duiven, musschen ende vinken; Laat den nachtegaal in 't rijshout Gorgelen, fluiten, lachen, klinken. Luidt door 't ritselende loover Van de beuken, de eeuwenoude, Over veld en wei en vennen, Doof de sparren in den woude... *** Wees de stemme ons van den Engel Onder 't kloppen van ‘de bede’, Bij het knielen van den landman, Driemaal daags, naar de oude zede! Doe, Maria, lieve Vrouwe, Met des klokjes klankenkralen, Eenen regen van genaden Over huize en kinderen dalen. Leo Bittremieux 7-i-1907. Huize Sparrendaal (Noord-Brabant). Vorige Volgende