Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
[Nummer 9] | |
Het Dorpshuis te CuerneHet dorpshuis te Cuerne werd in 1918 door het geschut erg beschadigd. Doch wij mogen van geluk spreken. De eigenaar is een smaakvol man en hij heeft niet gedoogd dat men zijn oud en eigenaardig gebouw zou schenden en de schoonheid ervan te niete doen. Neen. Hij heeft gewild dat men zijn huis in zijnen vorigen stand zou herstellen. Hij heeft de keten der overlevering niet verbroken. Hij heeft het schilderschoon deurhuizeken bewaard dat vóór de ingangdeur der herberg te zien is. Zoo een bestond er vroeger ook vóór de ingangdeur van den Truiel te Kortrijk aan de Brugpoort. Zoo een is er ook nog bewaard aan de Sneppe te Pitthem en 't is te hopen dat men zorgen zal dat dit, als sommige andere, niet afgebroken en worde. Eilaas, wat al schoonheid en eigenaardigheid en is er in onze vlaamsche streken niet verloren gegaan... | |
[pagina 198]
| |
***
Zoo een huizeken dat vóór den voorgevel van het huis, in hoekrechte richting vooruitkomt, bestaat uit een kapken, rustend op vier pijlers: de vorenste kant blijft open, om langs daar binnen te gaan; de achterste kant blijft van zelfs open voor de ingangdeur van het huis; de twee zijkanten van dit ruim zijn gesloten, elk met een bank en zijne rugleuning, zoodanig dat het huizeken al de zijkanten openstaat, tusschen de leuning der banken en de goten van het dakje.
***
Dat lief deurhuizeken van Cuerne moet het overblijfsel zijn eener zeer oude overlevering. Wij behooren dat eens na te gaan. Een onderwerp van wetenschappelijke navorsching is hedendaags de bouwtrant der huizen en voornamelijk der landelijke woningenGa naar voetnoot(1). Men kan ze herleiden tot verschillende vaste soorten, die elk 't een of 't ander volk kenmerken. Daarna heeft men een tweede onderwerp van opzoekingen begonnen; men heeft de geschiedenis opgespoord van elkeen dier woningsoorten en zoo spreekt men van oude keltische, oude germaansche, oude italische, oude indische, oude grieksche huisgedaanten. Men heeft zelfs het oorbeeldig indo-europeaansch huis van het zoogenoemd arisch stamvolk daaraf kunnen afleiden en bepalen. En nu om te weten hoe ons deurhuizeken van Cuerne past in het raam van al die opzoekingen, moeten wij ons zwichten van alle verwarring en drie dingen onderscheiden: Ten eersten de voorhalle van het oud indo-europeaansch huis. 't Is eene ruimte aan den voorgevel of aan een der | |
[pagina 199]
| |
zijgevels van het huis. Haar kenteeken is dat zij gansch de lengte van dien voorgevel of dien zijgevel beslaat. Zij is gesloten ofwel open en in dit laatste geval rust zij op pijlers al den kant van den openbaren weg. Die voorhalle van het indo-europeaansch huis is in vele germaansche huissoorten, ook in keltische, grieksche en indische huisgedaanten te zien. Men kan ze waarnemen in vele onzer hedendaagsche lusthuizen. Het frankisch huis echter, het friesch en het saksensch en hebben zulk geene voorhalle. Zoo eene voorhalle of zoo een afdak noemt men bij ons de loveGa naar voetnoot(1). Ten tweeden het zoogenaamd vestibulum veler huizen. Dit is de voorzaal, en haar kenteeken is dat zij niet buiten het rechthoekig huis maar binnen zijne ruimte te zien is en er deel af maakt. Ten derden, het deurhuizeken hetwelk wij hierboven beschreven hebben. Het is eene voorzaal, in 't fransch porche genoemd, die verschilt van het vestibulum omdat zij buiten de ruimte van het huis komt en op den openbaren weg uitsteekt en die verschilt van de voorhalle omdat zij de geheele lengte van den gevel niet en beslaat vóór denwelken zij gelegen is. 't Woord love past bij ons ook op zulk een deurhuizeken en 't heeft dus onder meer die twee bediedenissen. In dit opstel zullen wij zoo een deurhuizeken een loveken noemen. ***
Waar moeten wij nu met ons loveken van Cuerne naartoe? Wij kunnen enkel zeggen waar wij het tegengekomen hebben niet in levenden lijve, maar in beelde. Men zal ook wel doen de schilderwerken onzer oude vlaamsche meesters te onderzoeken. Ze zijn ook zeer merkweerdig voor het onderzoek der geschiedenis van den huistrant. Stijn Streuvels zond ons eene zichtkaart uit het land van | |
[pagina 200]
| |
Genoveva; daarop stond er een gasthof van Niedermendig en vóór de ingangdeur vertoont het een loveken. In de koninklijke boekerij te Brussel berust een handschrift uit de 15e eeuw: Chroniques da Hainaut. Het bevat zeer fijne en zeer schoone kleine schilderwerken: een huis van Henegouwen staat erin verbeeld, en 't heeft een vooruitkomend loveken aan den zijgevelGa naar voetnoot(1). Aan de houten boerenhuizen der vallei Gudbrandsdalen, in 't noorden van 't meer Mjösen in Noorwegen, ziet men ook schilderschoone lovekens aan den voorgevel. De afbeelding van zoo een boerenhuis hebben wij hier voor ons liggenGa naar voetnoot(2). Oude kerken zijn niets anders als vermeerderde woonhuizen en ze volgen den trant der woningen. De romeinsche basilica is uit het romeinsch woonhuis geboren. Het schip eener gotieke kerk is niets anders als de veredeling van het schip eener slanke en spitsige frankische woning. In Oppersilezië staan er houten kerken. Wij hebben hier de trouwe teekening van het houten kerkje van Syrin, een dorp in 't zuiden van Ratibor gelegen. Dat eigenaardig kerkje dagteekent van 't jaar 1305; 't is zeer liefelijk en 't vertoont ons den trant der woningen van het dorp; neemt het torentje en den koor weg en gij hebt het landelijk huis van Oostduitschland. Voor den ingang van het kerkje staat er een bekoorlijk lovekenGa naar voetnoot(3). 't Schijnt dat die overlevering houten kerkjes te bouwen aldoor den Jablunkapas ook overgegaan is naar Hongarië. In 't bisdom Szatmar, ten oosten der hoogere Theiss, staan er ook zulke houten kerkjes, waaraan de menschen van die streken zeer verkleefd zijn. 't Staat een kerkje als dit van Syrin te Vörösmart, niet ver van Szatmar, doch de love van het hongaarsch kerkje | |
[pagina 201]
| |
is een voorhalle op pijlers rustend, die geheel de lengte van den voorgevel bekleedtGa naar voetnoot(1). Die kerkjes zijn eene volkenkundige zeldzaamheid en sedert lang hebben zij de belangstelling der hongaarsche geleerden verwekt. 't Schijnt dat er in die streken, zooals in Zevenbergen, nederduitsche stammen wonen, en in dit geval zouden het vlaamsche uitwijkelingen zijn, zooals er vele in de Middeleeuwen naar 't Oosten getrokken zijn. Dat was de meening van wijlen Dr Haas, bisschop van Szatmar. De trant dier kerkjes met hunne voorhalle zou alsdan wel kunnen uit Vlaanderen afkomstig zijn. Ge ziet dat de eigenaar van het dorpshuis te Cuerne overschot van gelijk had zijn zeldzaam loveken te bewaren en in eere te houden. Hulde brengen wij hem hier. En terzelfdertijde drukken wij de meening uit dat het loveken vóór de deur het overblijfsel en de vermindering is der voorhalle, die men reeds in het oorspronkelijk indo-europeaansch huis ontwaart en die zoo lang is als de gevel aan denwelken zij gehecht is. J. Claerhout |
|