Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOortijdsch BelgenlandHet ChellestijdvakHet Chellestijdvak is het onderwerp dezer bijdrageGa naar voetnoot(1). Het wordt aldus genoemd naar den name eener kleine stad in Seine-en-Marne, waar de overblijfselen van dit tijdvak het best werden waargenomen. Het wordt ook het vloedpeerdtijdvak genoemd. 't Is het eerste oortijdsch tijdvak: toen leefden vermoedelijk de eerste bewoners van Europa en van ons vaderland. | |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
't Is ook het eerste tijdvak eener lange tijdruimte, welke de oude steentijd genoemd wordt. Wij zullen eerst zijne kenmerken bespreken. Daarna zullen wij de belgische woonoorden van dit tijdvak bekend makenGa naar voetnoot(1). Dan zullen wij een woord zeggen over de levenswijze onzer eerste en allervroegste voorouders.
***
Het Chellestijdvak is gekenmerkt door zijne ligging in een bed van keigerol, in de oudste en onderste lagen van het vierde aardkorstelijk tijdvakGa naar voetnoot(2). Zijne eigene dierenwereld kenschetst het verder; men treft de overblijfselen van dieren aan, die in eene zachte en warme luchtgesteltenis leefden; de voornaamste zijn Elephas antiquus, het Mercksch neushorendier en het groot vloedpeerd, aan hetwelk ditzelfde tijdvak ook zijnen naam ontleend heeft. Wanneer leefden de menschen van het vloedpeerdtijdvak? 't Wordt daar nog over getwist, doch de geleerden die best ingelicht schijnen en de zaken nauwkeurigst onderzochten meenen te mogen bevestigen dat het Chellestijdvak even den laatsten ijstijd voorafging, en in de laatste tijdruimte past welke de beide laatste van de vier ijstijden van elkander scheidtGa naar voetnoot(3). Het Chellestijdvak bezit ook zijne eigene, kenmerkende werktuigen, die meest van keisteen gemaakt zijn, Het meest bekende is de zoogenoemde vuistknol. Deze keisteenknol is langs beide zijden grof gekapt. Zijne grondgedaante is amandelvormig; het dikste uiteinde is geschikt om in de hand gevat te worden; het andere uiteinde is wat scherper. | |||||||||
[pagina 152]
| |||||||||
Deze grondgedaante komt minder of meer in vier gedaanten te voorschijn:
Men meende eerst dat de vuistknol het eenig werktuig was der menschen van den Chellestijd; een nauwkeuriger onderzoek heeft tot de ontdekking van verder klein gerief geleid. Daar zijn splinters met eene spits om te booren, kanten om te snijden en eenen kerf om af te ronden; - splinters zoo geschikt en bewerkt dat men langs boven kan duwen en langs onder kan snijden; - driehoekige splinters met verschillende snijkanten; - splinters met spitsen om te booren; - splinters met eene zijde om ze vast te grijpen en eene tegenovergestelde zijde om te schrepen.
***
Nu een woord over de belgische woonoorden van het vloedpeerdtijdvak. Men treft in Belgenland zulk geene bepaalde, leegliggende bedden van keigerol aan, met een overvloed van kenmerkende vuistknollen, zooals men die in Frankrijk in de groeven van Chelles en St Acheul tegenkomt, in de oudste aanspoelingen van de Marne en de Somme, vereenigd met de dierenwereld van Elephas antiquus en zijne tijdgenooten eener warme luchtgesteltenis. 't Zullen toch wellicht eenige zijscheuten van de stammen, welke de boorden van de Marne en de Somme bewoonden, tot in de vallei van de Trouille gekomen zijn, | |||||||||
[pagina 153]
| |||||||||
want in de vallei der Trouille liggen de dorpen Spiennes en St Symphorien en op het grondgebied dezer gemeenten treft men diepe en uitgestrekte groeven aan van phosphoorzure zouten, in dewelke er van de onderste grintlagen van het vierde aardkorstelijk tijdvak waarneembaar zijn. In de groeve van St Symphorien werd er nog gewerkt toen wij ze in 1910 bezochten. Deze van Spiennes is verlaten. In eene der onderste grintlagen dezer beide groeven, heeft men eenige vuistknollen, eenige amandelvormige bijlen van het Chellestijdvak, met eenige kleine lemmers en krabmessen kunnen verzamelen, doch vereenigd met de dierenwereld van den mammouthGa naar voetnoot(1). Hiernevens eene schets van eene amandelvormige bijl in de verlaten groeve van Spiennes gevonden. Zij is 12 centimeter lang en 7 centimeter breed. 't Worden wel in 't Brusselsch Natuurkundig Muzeum nog vele vondsten uit de Hainevallei, in prachtige glazen toogladen ten toon gesteld, doch 't is klaar bewezen dat al die vondsten, afkomstig uit de omstreken van Binche, onecht zijn en door bedriegers aan den man gebracht wierden. Hoe zulke dingen in een groot staatsgebouw en in eene hoofdstad geduld worden, hebben wij nooit kunnen begrijpen. Tot nu toe zijn wij de eenigsten | |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
in Belgenland, niet om het bedrog vast te stellen, maar om tegen die dwaze en onwetenschappelijke uitstalling onze stem te verheffenGa naar voetnoot(1).
***
Wij kunnen ons eenigszins de levenswijze der menschen van het vloedpeerdtijdvak verbeelden. 't Is eene warme luchtgesteltenis: en op een vochtigen en heeten bodem, tusschen een overvloed van welige gewassen, die in zwoele gewesten tieren, bewegen groote kudden wilde beesten, vloedpeerden en neushorendieren, herten en buffels, reusachtige olifanten en vreeselijke sabel-kattenGa naar voetnoot(2). Stammen van eenige jagersgezinnen zijn op de boorden van de breede stroomen gevestigd, die tusschen de wouden kronkelen. Daar hebben zij eene oppervlakte uitgerood en op dien grond hebben zij hunne hutten van takkenbossen aangelegd. Rondom dit woonoord ontsteken zij's nachts groote vuren om de wilde dieren te verschuwen; dit kunnen wij vermoeden, omdat diergelijke volkeren, die nu nog bestaan, dit plegen te doen. Daar beloeren zij het wild dat naar den watervloed komt om te drinken. Zij doen 't in putten vallen; zij dooden het met hunne slingersteenen of met hunne vuistknollen, die zij wellicht soms aan eenen stok hebben vastgemaakt. Als zij zelf niet bezwijken en 't gevaarlijk spel gewonnen hebben, dan gaan zij het stuk neêrgeveld jachtwild te keer met hunne vuistknollen, welke zij nu met de hand vastgrijpen en bezigen en de beste brokken sleuren zij naar hunne hutten. Op de boorden van den stroom liggen er ook aangespoelde | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
keibedden en tusschen die keien vinden zij de stof van 't gerief hunner wapens en werktuigen. Soms verlaten zij hun woonoord; dan worden die hutten, met hetgeen er achtergelaten wierd, wel eens weggerukt door den stroom en in lagen van aangespoeld zand en grint begraven. Dan zijn de mannen van de negentiende en de twintigste eeuw gekomen en die karige overblijfselen van de beschawing der eerste menschen van Europa, die zoo diep in den grond verscholen zaten, zijn weder aan het licht gekomen. Kent men geraamten van menschen van dit tijdvak en kunnen wij een oordeel uitspreken over het lichamelijk maaksel onzer allereerste voorouders in Europa? Met volkomene zekerheid, neen. Men spreekt veel van het kakebeen van Mauer door Schötensack, in dit dorp bij Heidelberg, in October 1907, in eene zandgroeve, 24 meter diep in den grond gevonden. 't Is 't kakebeen van den Homo HeidelbergensisGa naar voetnoot(1). Indien het van een mensch voortkomt, - want er zijn geleerden die eraan twijfelen -, 't is alleszins ouder dan het Chellestijdvak en 't behoort tot een slag van menschen en tot een tijdvak van dewelke er nog geene sporen bekend en zijn. Men spreekt ook veel hedendaags van den mensch van Piltdown in Sussex, Eoanthropus DawsoniGa naar voetnoot(2). Daar heeft M. Dawson, in keigroeven, in de onderste lagen van het vierde aardkorstelijk tijdvak overblijfselen van menschenbeenderen gevonden, - echte fossielen -, want ze dragen sporen van een verblijf in den grond die aanwijzen dat zij bij 't vormen van die lagen erin begraven wierden. | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
Dit geschiedde in den zomer van 1912 en in den winter van 1915. Den eersten keer vond M. Dawson stukken van eenen schedel en een kakebeen. Den tweeden keer vond hij twee stukken van eenen anderen schedel en eenen tand. Met die stukken aan malkaar te doen en met plaaster heeft M. Smith Woodward schedels verveerdigd, maar 't wonderste is dat het kakebeen bij den eersten schedel gevonden, niet en past op dien schedel, want het is het kakebeen van eenen Sjimpansé, en de tand bij den tweeden schedel gevonden schijnt ook een aaptand te zijn. Leest over dit wonder geval eene bijdrage, genaakbaar voor elkendeen, van Pater Tailhard de Chardin in de Revue des Questions scientifiques van 20 Januari 1920. De meeningen verschillen: de eenen aanzien het kakebeen van Piltdown, algelijk als toebehoorend aan den Eoanthropus van Dawson; de anderen zeggen dat dit onmogelijk is; zij aanzien het kakebeen als dit van eenen aap dien zij noemen Troglodytes Dawsoni, of in Amerika Pan Dawsoni, naar den naam van den vinder. Die schedels, het kakebeen daargelaten, zijn echte menschenschedels; ze trekken op deze van de Australiërs en ze staan veel nader de hedendaagsche, dan de vermaarde schedel van Neanderthal en de andere bekende schedels van het mammouthtijdvak. De schedels van Piltdown behooren tot het Chellestijdvak, want in die lagen, in dewelke zij aan het licht kwamen, vindt men voorwerpen van dit tijdvak. J. Claerhout HET IS VERBIJSTEREND te constateeren hoe frivool de publieke opinie is, zoo lees ik in mijn ‘internationaal-vlaamsch’ dagblad; dat zal zijn in zake 't verontvlaamschen van 't vlaamsch! Nooit meer lees ik ‘dam’ ‘voorland’ ‘wandelpad’ enz., maar trottoir. Nooit meer de ‘vaart’, 't kanaal. De nieuwe ‘penningen’ tewege zijn jetons... enz. enz. Deze woorden zijn geen fransche zie'-je, maar ‘internationale’! En de kleêrwaarster des Pauzen heet ook om deze reden zijn garderobière... althans in ‘het’ vlaamsch! Moord. |
|