Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Daarin hebben r en l van plaats verwisseld, want men zei ook elira in 't oud hoogduitsch en men zegt ook eller in het duitsch. Daarin verwisselt ook r met s, want wij zeggen nu els. De oudste frankische gedaante moet arila geweest zijn met a, gelijk alnus in 't latijn en aune in 't fransch: 't is immers die gedaante die bewaard is in onzen frankischen plaatsnaam Harelbeke de weergade van den duitschen plaatsnaam Arlbach, elsbeke. Eene gedaante met a is ook bewaard in 't angelsaksensch alor, engelsch alder. Den 16n October van 't jaar 1917 hoorden wij nen oudsprakigen ouderling zeggen: - 'k Heb daar nen schoonen alsiboom van 40 voet lang, allerbeste hout, waarin de worm niet en komt en waarvan ik zou kunnen meubels maken... Bij gebrek aan hout moet ik hem klieven om te branden. Dat was een boom in elshout en op de lippen van dien man vernamen wij den ouden klank a, die ook bewaard is in den alouden naam van Harelbeke, Arlabeca in 836. J. Cl. | |
BekeGuido Gezelle zei ons nen keer dat beke zoovele was als breke, een water dat zijnen weg breekt door 't land. Broek komt ook van den stam breken en broek is een beek, aangezien men zoovele spreekt hier in de streke van meulebroeken, 't is te zeggen meulenbeken, beken die een meulen doen draaien. De groote taalgeleerden van Europa brengen nu ook 't woord beke in verband met breken, maar al den weg van 't sanskrietsch bhanajmi, ik breke. Guido Gezelle zag dikwijls diep en ver. J. Claerhout. | |
Een getrouwe VaderlandsterO. Vrouwke van de MarliereHet gehucht ‘Marliere’ geheeten, dat gelegen is tusschen Risquons-Tout en Toerkonje, had vroeger tijd een kerkje. Boven het portaal dezer bidplaats, stond in eene nis een oud Onze Lieve Vrouw-beeld, dat door de bewoners van de Marliere en gansch het omliggende eene groote vereering werd toegedragen. Na de verovering van dit grondgebied door Lodewijk XIV en de aanhechting ervan aan Frankrijk, bemerkten de geloovigen zekeren morgen dat het beeld den rug naar het Zuiden gekeerd had. Zoo dikwijls als de H. Maagd in hare vorige houding gezet werd, zoo dikwijls stond zij 's anderdaags terug met het gezicht naar België, haar voormalig vaderland. | |
[pagina 143]
| |
Het Lieve Vrouwke van de Marliere, zoo vertelden de menschen, wilde door de Franschen niet ‘geannexeerd’ worden. (Vernomen door een oude vrouw uit Fransch-Vlaanderen). Cyriel De Vuyst. | |
Moeder met heur bendeJ. Fonteyne
Op 't laatste van verleden jaar heeft heer Armand Caillat uit Frankrijk een vesteling gemaakt, genaamd ‘van 't H. Herte bewaker van den huize’: 't was H. Hert te midden met de armen open, en, onder Hem geknield, ter linkerhand een vader met ‘het’ zoontje, ter rechter hand een moeder met ‘het’ meisje; de ouders en twee kinders als oorbeeld van een huis. Dit zag ik in een nieuwsblad; 'k zag ook in 'tzelfde blad, onder de winkelmaren, een éérste slag van tandenzeep: zoodanig was die zeepe goed dat, op een teekening erbij, er twee ‘toekomenden’ elk op zijn kant, in elk zijn bed, en elk ten zijnen huize, er eenen goeden mond en goeden slaap van hadden met daaruit nog een goeden droom: ze droomden zoo, afzonderlijk maar wedergadelijk, van wat er boven stond: een knechtje al Jonkman's kant, een dochtertjes al 't Meisken's...'n oorbeeld van een huis. Ik dacht daarop bij 't nazien van het boekje ‘Binnen en Buiten’ hier boven laatst besproken. Immers in ‘Binnen en Buiten’Ga naar voetnoot(1) zijn de kinders Rik en Jet. één knechtje en één meisje; en in 't verhaal, bij oom en moei van Rik en Jet, is 't eender: Toon en Trientje, één knechtje en één meisje.., tot tweemaal toe het oorbeeld van een huis. En zoo alom, al meer en meer. Belet het eens. Men steekt in Vlaanderen al meer en meer ons handen vol met eens-of-anders afbeeldingen van wat men heeten kan | |
[pagina 144]
| |
oorbeeldige huisgezinnen, en telkens houdt dat in: de ouders eenerzijds en anderzijds één knechtje en één meisje; een ‘koningswensch’ heb ik nog gehoord (te Watou: 13-ix-17). 't Is zoo in schetsen en verhalen, in leerboeken, op vlaggen en op teekeningen, in handels-maren, talwikkingen, berekening van huishoudkunde, enz. Is 't echter ook niet zoo, dat zoogezeid-een-oorbeeld in 's menschen kop geraakt, en verder in de zeden? 't En is Goddank niet vlaamsch totnog, dat oorbeeld. ... Men schouwe nu naar 't schetske hier vooraan. We 'n gaan geen gaven ervan zeggen van dat schetske: niet zeggen of het kunstig is, of niet. De lezer zie dat zelf. Dies boffen we er niet mee. Nog meer: naar kleêrs en houdingen en uitzicht van het landschap, zouden we 't laken zelfs dat schetske van hierboven, en zoo b.v. durven zeggen dat het niet vlaamsch en toogt, om wille van die kleêrs en houdingen en landschap. Maar dan, is er wel één van ons die aardigkijken zal van heel ‘die bende’ kinders? Geen één, hij zal ze zelfs niet tellen; hij ziet dat wel: da 's Vader die op wandel is met ‘Moeder en heur bende’. Ontelbaar. Dat is vlaamsch. Dat schijnt ons nog 't gewone. Zelfs menig lezer gaat er zijn die zeggen zal: ‘'k en zie ik niets bezonders aan deze teekening’. Ik evenmin. 't Is 't alledaagsche...en dus 't bewijs dat 't oorbeeld in de vlaamsche kunst nog is van Moeder met heur bende. ....... Nu: ‘Vlaamsche strijd’ naar onzen zin ware (benevens al 't gemeeting omendom) te zorgen dat ons volk, ons kunst, ons taal, ons uitingen zoo één zoo al, in 't minste-'t minste dat er is, al werkelijk vlaamsch blijven. Want uitingen ontspruiten uit ons geest en hert, maar hebben ook hun werking weder: en, laten we ze vreemde worden al is het maar vanbuiten, ze gaan ons op hun beurt van bin ook doen vervreemden. Zoo leert de zielkunde. Jazelfs een vesteling op zijn ‘fransch’ (nog zelfs van 't H. Herte of zoogezeid nog zelfs gemaakt voor 't welzijn van den huize) kan - kunst- en zedematig - in Vlaanderen eerder kwaaddoen,en rechts nog eerst van al aan 't herte van ons volk en aan zijn huis daarbij. L.D.W. |