Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Herist’ en andere saalfranksche woorden(Vgl. Biek. 1920, xxvi, 244-247) ‘Herist’ is merkweerdig, niet alleenlijk zooals we voordezen reeds aanwezen, aangaande de bloote spraakkunst, maar ook aangaande het geschiedkundig belang onzer gewestelijke taalkunde. Immers het kan strekken tot voorbeeld in de navorsching van den volkenkundigen oorsprong der Codices en der glossa's van de Lex Salica zelve (waarover hierboven op bl. 29-30). Dit is van hooger bedied. We weten, we zeiden het laatst nog(bl. 30), dat de glossa's van verscheiden handen en uit verscheiden gewesten in tongval kunnen verschillen. Aldus voor de uitgangen -ist -ast -ost, en in de aanvangende h- of ch-.
Ten bewijze. Herist voorkomende in de vertaling door Mone ontdekt levert ons den oudsten uitgang, die wel in het Saalfrankisch te vinden is doch ook in de oudste verwante talen van den voortijd. Vergelijkt het ohd. bezzist (best); got. batists. De vertaler moet eene oudhoogduitsche vertaling geraad- | |
[pagina 62]
| |
pleegd en de hoofding herist fon meni behouden hebben. Hij moet ook nog een oudsaksische vertaling gebruikt hebben daar het vervolg van den tekst Saksisch gekleurd is. Zoo heeft hij in: metallostun den saksischen uitgang behouden. Mogelijks was hij zelf Saks van oorsprong. Wisten wij niet dat die vertaling uit de omstreken van Trier herkomstig was, wij zouden toch die streek voor den oorsprong ervan aangeduid hebben, om die reden dat het stuk oudhoogduitsch en tevens oudsaksisch gekleurd is. Wij weten immers dat een groot getal Saksen in de Ardennen en omstreken geplaatst wierden door Karel den Groote (en niet in Vlaanderen).
Nemen wij nu den derden tekst van Pardessus (Codd. 6,5, bij Hessels en Kern). In tit. xxxviii, lid 1, hebben wij changosto (slechte lezing: chanzocho); doch lid 3 geeft changisto (slecht: chanzisto); lid 11: azisto voor agisto = angisto. Welnu de derde tekst van Pardessus is samengesteld uit de hss. 4403b en 252 F. 9 (O.L.V. v. Parijs). Dit laatste heeft het meeste getal glossa's, doch, gelijk wij gezien hebben (boven, op bl. 30), is ongetwijfeld een samenraapsel, gezant uit verscheidene codices. 1. Changosto wijst op een codex van Saksischen oorsprong. De uitschrijver, verscheidene codices benuttigend, heeft in lid 1 de glossa met den saksischen uitgang bewaard. In lid 3 heeft hij uit een codex van Saalerankischen oorsprong changisto overgenomen. Dit lid is nieuw, en komt niet voor in de oudste teksten. Hetzelfde geldt voor azisto = angisto, in lid 11, in de oudste codices niet te vinden. Dit heeft de uitschrijver genomen uit een codex der Saalfranken de streek bewonende waar men de h noch uitsprak noch in geschrift bracht. Daar er rond Boonen en omstreek, Saksen gehuisvest waren zou het niet vermetel zijn den derden tekst (cod. 6,5) aan die streek toe te wijten, zooveeltemeer dat die Saal- | |
[pagina 63]
| |
franken die de h niet uitspraken de naburen waren der voorgenoemde Saksen. 2. In den eersten tekst van Pardessus (Cod. 1, Hessels en Kern) vinden wij angasto. De uitgang -ast is Noordsaalfrankisch ook Friesch. De Menappen die van den zelfden stam waren als de Noordsaalfranken hadden ook over het algemeen eene a waar de overige franken i zetten. Dit weten wij uit de oordnamenkunde dier gewesten. Welnu de Noordsaalfranken hebben 150 jaar vóór de aankomst der Zuidsaalfranken de kusten van West-Vlaanderen en het huidige Fransch-Vlaanderen bezet. Bij hen en bij hunne nazaten ten anderen ook wordt de h niet uitgesproken. Het woord angasto zal wel hun toebehooren. In dit geval ware de codex 1 wellicht de oudste. De geleerden hebben hem om andere redens den eersten geplaatst, alhoewel deze plaats hem door sommigen betwist wordt. Een verdere reden moeten wij tot staving er bij voegen; 't is dat die codex de eenige is die een merkweerdige frankische bewoording in de latijnsche vertaling vertoont - ik zou willen zeggen een vlaamsche -. Namelijk: tit. lii lezen wij: Saliga lex in stede van Lex Salica. Die bewoording verraadt een frankische wending van den oudsten voortijd door een vertaler gebruikt, uit eene streek herkomstig waar men frankisch sprak. Deze kan nooit ver verwijderd geweest zijn van onze gewesten, daar de dungezaaide Franken, meer in het Zuiden gevestigd, hunne taal na weinige jaren verlorenGa naar voetnoot(1).
Nog een woord over den uitgang: -ost. Dat de o-klank slechts eene dialectische afwisseling zoude zijn van den a-klank - zooals enkele geleerden het willen - kan wel in sommige naamwoorden en werkwoorden tot heden toe verwezenlijkt zijn, en vóór de scheiding en eigen ontwikkeling der verwante talen moet dit zoo geweest zijn; doch in de 9de en 8ste eeuw zelf, kon dit wat de uitgangen betreft | |
[pagina 64]
| |
het geval niet meer zijn: zij waren reeds vast gezet. Als bewijs dat de uitgang -ost specifiek oudsaksisch was en algemeen gebruikt voor den overtreffenden trap, geven wij hier eenige voorbeelden uit den Heliand: vers 2596: brêd (breed) bredôst; 5630: drôbi (troebel, droevig, donker) druobôst; 1083: hôh (hoog, verheven) hôhôst; 613: spahi (vroed, wijs) spâhôst, enz.
Als eindbesluit uit deze navorsching wijzen wij op de noodzakelijkheid voor de studie van het Saalfrankisch, alle de Codices op hun eigen gelijk ze gaan en staan uit te geven. J.V. |
|