Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Ten eerste: dit is een leelijke drogreden: een woord kan van aardswege latijn zijn of grieksch, maar, van uitzicht en uitspraak en zin en gebruik, aleer het hier binnenkomt, 't is altijd reeds fransch. Ten tweede: die reden is onvoldoende daarbij, omdat er onder onze fransche gezegden ook veel zijn die van latijn of grieksch niet en weten; en die 'n behooren dus niet aan het menschdom maar uitsluitelijk blijkbaar aan 't fransch. Ten derde: een gevaarlijk gedoen. Met heel dien hoop woorden, die zoogezeid rijpe en die werkelijk groene, slieren ook tonzent binnen de wendingen, welke onloochenbaar rieken naar 't fransch dat het... stoort, en die onzen taalzin, en tale medeen, glad en geheel gaan vermoorden. Ten vierde: heel dat spel is meestendeel nutteloos. We weten wij iets welke nog meer dan grieksch en latijn aan het vlaamsch toebehoort, en dit is... het vlaamsch zelve. Laat het vlaamsch schooien een keer op en weg, maar niet altijd: 't moet leven uit eigene krachten, of anders 't moet dood. Ten vijfde en vooral: al dat zoogezeid antwoorden is heel onoprecht. 't Is gemakzucht die spreekt, niet de zucht naar het ware, 't naar goede, naar 't schoone, naar 't eigene en 't onze... naar 't vlaamsch. Besluit: Gij onderander, Heeren die leeraart in Vlaanderen, leert aan ons jongens toch een keer het moeilijke eerst; hier in 't geval, die fransche woorden vermijden. Wat geschiedt uit gemakzucht, leeren ze later vanzelfs. Leert ze toch vliegen omhooge! Vliegen omleege is ook kunst, maar ze kennen die gauw. Per aspera ad astra! |
|