De Vlaamsche vaktaal wortelt diep en hardnekkig in de gewestspraak waar ze dan ook hare krachtigste levenssappen vindt. De vlaamsche bestuurstaal, nog ietwat jong en onzeker, vertoont een sterke neiging tot het overnemen van de Hollandsche vak-en bestuurstaal, om wille van dezer algemeen beschaafd karakter en van de eenheid die de Nederlandsche taal dan toch moet vertoonen, wil ze met de andere beschaafde talen op een lijn komen staan.
Dat de neiging der bestuurstaal niet radikaal kan doorgevoerd worden, zonder met het feit der vaktaal rekening te houden, lijdt geen twijfel; en waar zulks moest beproefd worden, zou de spraakmakende gemeente ten slotte toch de bovenhand behalen, en wel tot meerder heil èn van onze Vlaamsche taal èn van het algemeen Nederlandsch.
Immers, het algemeen Nederlandsch, beantwoordt nog lang niet - en dit wegens zijn eenzijdigen groei in het Noorden - aan de groote taalschatten, waarmede onze gewestspraken het, naar gelang van zijn verdere ontwikkeling in onze gouwen, nog ruimschoots kunnen verrijken.
Een enkel voorbeeld kan dit duidelijk maken:
Het Fransche ‘cahier des charges’ leeft als een bepaald eenheidsbegrip in het bewustzijn van den Vlaming uit het bouwvak. Als Nederlandsche benaming vindt men daarvoor bij onze Noorderbroeders ‘bestek’ of nog ‘bestek en voorwaarden’. Het laatste voldoet het eenheidsgevoel van den Vlaming niet. Wat ‘bestek’ betreft, dit beantwoordt reeds aan het begrip ‘devis’, dat maar een deel is van het ‘cahier des charges’. In Holland heeft men eenvoudig aan het geheel den naam gegeven van het onderdeel ‘bestek’, omdat dit als voornaamste onderdeel op den voorgrond is getreden. Dit is een verschijnsel van beteekenisverandering dat meer voorkomt. Hiermede is de Vlaming echter niet geholpen; voor hem is hier een leemte, want tegenover ieder Fransche benaming stelt hij gaarne een Vlaamsche. De bestuurstaal geeft hem een vertaling ‘Lastkohier’ of ‘Lastenkohier’. Deze vertaling schijnt echter niet verder dan de officieele stukken doorgedrongen