schap plegen 'n doet hij daar niet. Ook ziet hij daar nooit, waar zijn uitkomst zijn moest, of hoe er zijn werk moet bestaakt of ingedeeld worden. En vandaar geen vooruitgang.
Hier, eenigszins wederom zoo.
De vragenreeks (op bl. 9-11) die blijkbaar moot gelden tewege als een indeeling, is van aard niet volkomen, immers omdat ze is geweest willekeurig. Daaruit zal ontstaan vele last voor wie ze moet volgen waarkeuren benuttigen aanvullen. En ondertusschen weeral geld verspeeld b.v. aan batelooze herdruksels.
Dan de ‘bepaling’, of omstaking van Volkskunde (zooals we vernemen op blz. 16) wordt aldus voorgesteld: ‘de folklore is de studie van alles wat betrekking heeft met het volksgeloof, het volksleven, de volkskunde en de volkswetenschap’. Maar ‘studie’, nog een keer, 'n is geen ‘wetenschap’, studie is betrachting, inleering, doorvoelinge bevinding enz., nog niet daarom een kennis welberedend.
En reeds alleen om 't woordje ‘folk-lore’ werd er voelbaar gehaperd. Want evendaar (op bl. 16) weet men niet wat gedaan met folk noch ook met lore. Van folk zou men wel willen zeggen maar men durft niet, dat dit de ‘lagere standen’ beteekent... dit klinkt een beetje preusch, 'n doet niet? En lore dan, schijnt, heel onduidelijk, vooral te zijn 's volks wetenis... alsof die was ‘het gansche folkloristische gebied’ (bl. 9), het meeste deel van 's volks gedoen.
En andere voorstelling van Volkskunde als wetenschap, en naar mijn bescheiden meening een betere medeen, heb ik voordezen nog bepoogd in Biekorf's Volkskundige Boekenschouw, 1908, i, bl. 1 vlgg. Volkskunde betaamde te wezen een beredende kennis (met zaken en oorzaken) aller uitingen van de bedrijvigheid der gemeenschap inzooverre deze handelt uit neiging; m.a.w. (zooals we verder uiteendeden in het ‘Eerste Vl. Taal- en Geschiedk. Congres’ te Antw., in 1910) van alles wat het volk (‘de menschen’, ook wij, ‘'ne mensch’) vermeent te weten, te kunnen zeggen of doen buiten de tusschenkomst van wetenschappelijke middelen; of (zooals L. Ghys zaliger het liever verkoos) van alles wat komt in of uit het volk.
Deze breeder maar ook nauwer-omgrepen bepaling heb ik toen trachten goed te maken (evendaar); en ermee, het voorwerp en de indeeling der Volkskunde, meer vast en volkomen, waargekregen. (Vgl. ook Hoe dient men, om wetenschappelijk te werken, de bronnen van folklore te behandelen, zoo ik het mocht voorhouden in het ‘XXXIIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres’ te Antw., in 1912, en zoo het, ongelukkiglijk onnagezien en ongekeurd, werd overgedrukt in dezes ‘Handelingen’ (bl. 616-629).
Alevenwel verder...?
- Dr. Schrijnen deed me dan de eer mijn bepaling tendeele te... ‘stelen’, s.v.v. (Vgl. daarover Biek. 1914-1919, xxv, bl. 33, opm. 1).
- Anderen nadien, en totnog, deden en doen me de eer mijn bepaling voort onbestreden te laten.
Dank voor die eer...
Maar... niet voor mij, doch om wille en ten bate der waarheid, ik zou verkiezen... bestreden te worden.
L. De Wolf