Biekorf. Jaargang 27
(1921)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen mooi stadsbeeld:Het marktplein te Dixmude vóór het bouwen van het laatste stadhuis (1877-80).Niet één Biekorf-lezer of hij kent de groote markt te Dixmude zoo ze was vóór den grooten oorlog: het klassieke zicht steekt in allepostkaartenverzamelingen. Leg nu het kaartje bij onze plaat en vergelijk: architect De la Censerie schoof in het nederig bouwcomplex op den voorgrond der S. Niklaaskerk zijn stadhuis, een hupsch gebouw, rijzig en fijn. Over den bouwmeester en over zijn werk hoeven wij hier geen oordeel te vellen: De la Censerie was zeker een man van | |
[pagina 232]
| |
talent; zijn stadhuis te Dixmude wordt in zekere reisgidsen geprezen als zijnde ‘en style gothique flamand d'une pureté remarquable’Ga naar voetnoot(1). Elk moge daar zijn eigen meening op nahouden, maar ik geloof dat De la Censerie heel wat te academisch was en te klassiek om het specifiek vlaamsch karakter te kunnen snappen: zijn werken zijn meer verwant met de schema's ne varietur van Viollet-le-Duc dan met wat onze oude meesters hebben voortgebracht. Hij was te praalziek om te kunnen blijven in de lijn van onze gemoedelijke, nuchter-practische en eenvoudige Vlamingen, - de paleizenbouw op de markt te Brugge kan ons de oude Waterhalle niet doen vergeten, - De la Censerie was min vlaamsch, laat staan westvlaamsch, dan Bethune en zijn volgelingen. Maar daarover gaat het hier niet. We moeten ons afvragen: had het uitzicht van het marktplein te Dixmude gewonnen door het nieuwe stadhuis? En het antwoord is beslist ontkennend. Er zijn veel menschen die de verkeerde meening zijn toegedaan, dat de schoonheid onzer steden uitsluitend afhangt van de schoonheid der afzonderlijke gebouwen, en dat het slechts van ondergeschikt belang is hoe die gebouwen zijn bijeengebracht. Hebben we niet honderde keeren de groote affiches gezien waarop de stad Gent aan het kunstminnend publiek wordt aanbevolen, enkel omdat daar meer geklasseerde monumenten te zien vallen dan te Brugge en te Antwerpen saamgenomen? Wat bewijst zoo 'n aanbeveling? Eenvoudig dat te Gent meer studiemateriaal voor archaeologen voorhanden is. Maar ons kunstminnend publiek dat zijn de ontwikkelden, die zonder over 't hoofd te zien wat archaeologie en monumentale kunst ons aan schoonheid bieden, die schoonheid nog zoeken te genieten aan de vele andere zijden van het leven. In het Gravenkasteel te Gent kunnen we heel wat studeeren en ons duchtig vermoeien, maar ik meen dat we meer schoonheid kunnen genieten in een begijnhof of in onze nauwe winkelende straatjes waar de lage witgekalkte huisgevels ons zelfs niet doen denken aan archaeologie of monumentale kunst. Summa summarum: de schoonheid onzer steden komt in eerste lijn van het schilderachtige; en er is meer dan een voorbeeld - te Brugge o.m. - om te bewijzen dat zoogezegde archaeologische herstellingen en monumentale gehouwen die schoonheid hebben geschonden. Die schilderachtigheid kan echter door het monumentale sterk bevorderd worden, maar hier moeten we - althans voor onze oude vlaamsche stedenGa naar voetnoot(2) - ons laten richten door de gezonde kunstopvatting die onze oude vlaamsche beschaving doorademt. Een monument hoeft, wat het karakter betreft, zich aan te passen bij het kader waarin het wordt gevat - niet door den bouwstijl, elke tijd spreke zijn eigen kunsttaal, maar - door den geest: hoe sterk harmoniëerend de gebouwen op den zuidkant van den Burg te Brugge, op de noord-westhoek van de markt te Veurne! | |
[pagina 233]
| |
Het komt er heel weinig op aan of de gebouwen die bij elkander geschikt zijn van verschillende historische stijlen zijn, modern of stijlloos, buiten dit alles om is een element van overeenstemming te vinden dat alles herleiden komt tot een samenhangend geheel. En dat de meester van het stadhuis te Dixmude dit niet eens gevat heeft is duidelijk aan te zien uit het schril kontrast van zijn ‘nieuwwerk’ met de geveltjes rechts en links, die bewaard bleven. Een monument mag niet de zoo juiste - gepondereerde- verhoudingen komen anderen waardoor onze voorgangers met betrekkelijk weinig middelen, grootsche stadsbeelden wisten to verwezentlijken. Voor onze kleine steden beeldt de markt het middenpunt van leven en bedrijvigheid: daarrond wordt het stadscomplex met zijn grillig wenkende straten meestal regelmatig concentrisch uitgebouwd. Ook de kerk, wel het voornaamste gebouw, moet dicht bij het verkeerscentrum worden opgericht. Voor ons wordt het vraagstuk dadelijk opgelost: we bouwen de kerk op het marktplein en we vinden het best zoo: dan kunnen we ineens de schoonheid van het kerkgebouw ten volle zien en genieten! Zoo niet onze - te weinig begrepen - voorgangers. Die zetten hun kerk niet vlak naast het groote marktplein maar eenige stappen verder, in een gesloten ruimte. Tusschen kerk en markt komt een reeks gebouwen van bescheiden hoogte, waarboven kerk en toren oprankt; nauwe straatjes, overbouwde gangetjes verbinden kerk en marktplein. Dit is een vrij algemeen gevolgd schema niet alleen voor steden (Veurne, Iper, Poperinghe, Nieupoort, Dixmude, Kortrijk, Thielt, Roeselare, enz.) maar nog in dorpen (Loo, Heule). Die schikking zal vroeger nog meer algemeen geweest zijn, maar zoowel in stad als te lande hooft het kunstminnend(?)publiek daar verandering in gebracht: de kerk is toch een monument, en we vinden het mis een monument half weg te bergen. Is het niet een ziekte van den tijd: pronkzucht. We geven haast alles voor goede en kwade versiering voor den straatgevel, maar binnen blijft het zoo kaal, onhuiselijk en onschoon; of nog, we verteeren ons geld aan bovenkleederen en... Het blootleggen van kerken is die gebouwen niet ten goede gekomen. In andere gevallen was het ‘degageeren’ een onmogelijk iets - zoo te Dixmude. Daar had men een nieuw monument op den voorgrond gesteld met het gevolg dat de twee gebouwen, die afzonderlijk goê figuur mochten maken, samen een zeer gebrekkig geheel vormden. Te Eecloo bouwde men een kerk buiten verhouding zoodat het oude stadhuis op den voorgrond zijn beteekenis verloor; te Dixmude was het juist omgekeerd: het stadhuis was te pretentieus. Wat is het vroegere uitzicht, dat ons plaatje weergeeft, gelukkiger; hoe veel meer stemming en vlaamsch! En dat alles wordt bekomen met eenvoudige middelen. Werken die doodgewone geveltjes en dat eigenaardig torentje niet gunstig met de lijnen van kerktoren en transept, en is die onversierde muur - leelijke muur zouden velen denken - niet de gewenschte voorgrond voor de rijkere architectuur van den transeptgevel? Doodgewone middelen; maar juist hierin ligt de kunstgreep, veel bereiken met doogewone middelen. M. English |
|