| |
| |
Mengelmaren
De Iubelstok
Aan E.H. De Jonckheere, Herder van Hulste, opgedregen op zijn gulden priesterjubelfeest, 11n Juli 1921.
1.
Verschoon, Heer Jubilaris, een,
Die kwam hier op zijn enkel been
Te midden al dees tafelpracht,
Heel onverzocht en onverwacht
Een aardig vraagsken stellen!
2.
Mijnheers, ik ben een wandelstok.
'k En drage wel noch baard noch lok,
Maar toch mijn hout heeft herte!
En spreken, vatbaar spreken kan 't
Voor al wie fijn zijn ooren spant,
Ja, zingen vreugde en smerte!
| |
| |
3.
Ik kome... (o gasten, weest gerust:
Naar spijze of drank en voel ik lust,
Mijn broers en ik zijn Vasters!)
Ik kom, - lijk een in 't Zondagpak
Met witten col en zwarten frak, -
Ik kome... naar den Pastor's!
4.
Dit moet u niet verwondren, want
't En leeft voorwaar in 't wereldland,
Geen mensch, 't zij Waan, 't zij Wantje,
Zoo zuchtig, als een wandelstaf:
Van uit zijn wieg tot bij zijn graf,
Die stok is, zoekt oen handje!
5.
Zoolang, op vreemden moedergrond,
Ik lucht en dauw en zonne vond,
Was al mijn leven: groeien.
Zoodra ik ‘stok’ geschoren werd,
Begon mijn eenzaam ebbenhert
Van ‘handjesdrift’ te gloeien!
6.
'k En wist, och! niet aan welk een hand
In Congo of in Vlaanderland
Ik werd door God verbonden;
Tot dat vijf pastors, - (pastors, ja
Bezorgden menig man zijn gâ!)
Mij hier ten huize zonden!
7.
En... God!... Uw haren zilverkrans,
Omstraald met gulden jubelglans,
Uw vonkeloog nog lentefrisch,
Uw zoete glimlach,... alles is
8.
O! wistet gij hoe geerne nu
Ik neige kop en hals naar u,
Om aan uwe arms te hangen!
O! vat mij met uw rechter hand!
O, stel mij aan uw zijde in stand,
En stil mijn zoet verlangen!
9.
Gij ook toch zijt, door Gods beleid,
Langsheen den weg der zaligheid,
Die krielt van stronkelsteenen,
O Priester Gods, een stok en steun
Een prikkelspoor en vaste leun
10.
Ik ook ben zwart gelijk uw kleed,
Onbreekbaar lijk uw priestereed,
Nu vijftig jaar bezegeld!
Laat, laat mij meegaan waar gij gaat!
Ik houd, zoolang uw herte slaat
11.
En heeft aleens u langs de baan
De last des levens leed gedaan,
Met zooveelheller perelkroon.
Zie! is mijn slanke lijf min schoon,
Al draagt het knobbelknopen?
12.
Mag ooit, bij 't zware wijngaardwerk,
De kracht van pees, en beenenmerg
Dan, leg gerust uw last op mij
En, kloek en taai, ik help u blij
13.
Want, trouw aan uw verleden, doet
Nog menig reize, uw wandelvoet:
Gewoonte is kwaad om laten!
Ja, God, die, als bij tooverslag,
Uw jeugd herschept bij jubeldag,
God baant u nieuwe straten!
14.
Nog moet ge menig lentseizoen
Uw zielenkudde in zalig groen
Nog moet uw kunst, naar Adam's wijs,
Uw boom- en bloemenparadijs,
Jaar-op jaar-af bedrichten!
| |
| |
15.
Nog moet gij ied're maand van 't jaar
Tot stichting der collega's, naar
En zien, of zij voor u, lijk gij
Voor hen, aan 't vriend lijk noenetij
Hun beste flesschen sparen!
16.
Zoodus, om kort accoord te slaan,
Niet een, maar dertig pasters staan
Zegt gij: Ik wil! en geeft gij d'hand;
Door niets en valt ons trouwe band
Dan door de dood te scheiden!
17.
En 'k wensche tot uw honderd jaar
Als reisgezel en steunpilaar,
Nu kunt ge met ‘ons’ vriendental
Van 't diepste van uw kelderdal
18.
Ter eeuwige memorie van 't
Verbond van stuk en pastorshand
Zoo draagt, op blinkend elpenbeen,
Mijn ring, in letters al te kleen,
henrICo De JonCkheere saCerDotI
JUbILantI VoVere soDaLes!
A.D.
Vovens ConferentIa praesIDI JUbILantI aCCLaMat.
| |
Uit den Boekhandel van J.J. Romen en ZZ. te Roermond (in Holland) en Hamont (in Belgen), zendt men ons ter inzage:
1.
[Eerw. Vad.] B.H. Molkenboer [O.P.] Dante. 1921, kl. in-8n, 206 bl. met beeltenissen. Fr. 11.
Van J. Persyn, op Dante's dag ter Knkl. VI. Taalvroedschap den 19n in Bloeimaand dees jaar (vgl. Versl. Mededeel. der K.V.A. 1921, bl. 275-313), weten we hoe het zit met wat men mag noemen ‘een boek over Dante’ in het vlaamsch. Heel mager. Overzettingen, besprekingen, uitboezemingen meer dan over, en uiterst voldoende. Maar ‘het boek’ over Dante, het vlaamsch boek, dat wat in een vlaamsch geleerd boekenrek moet kunnen volstaan als een ernstig algemeen leeswerk over Dante, 'n was er nog niet. Thans is 't er, en, tot een meerder voldoening... 't was er aantijden. Dante is gestorven den 14n in Herfstmaand 1321: het zeshonderd verjaren daarvan werd onlangs naar behooren gevierd; en tegen dien dag is 't vlaamsch boek er geweest. Dan, hoedanig is het? Niet zooveel eene beschouwing, of een oordeelmatige inleering; maar een gemoedelijk uitgebreid levensverhaal. 't Is ‘een poging om Dante als mensch en dichter wat naderbij te halen’, om Dante te doen kennen in zijn menschelijk gedoen, van kindsgebeente af tot het graf, met al wie en wat er om hem gewaard heeft, al steunende daartoe op 'tgene hijzelf van zijnzelven uitbracht, en op 'tgene de overlevering heeft van hem overgehouden. Medeen - immers zoodoende - heeft de beleerde Steller gemakkelijk en verhalende-weg den bovenaardschen Man en zijn goddelijk Gewrochte menschelijk kunnen laten benaderen, stellende daarna, in 't bezonder,
| |
| |
een ontleding van gewording en inhoud der Vita Nuova en Divina Commedia. Van alle laatste bevindingen aan de hand der wetenschap opgedaan heeft Steller rekening gehouden; maar tevens eenvoudig en vast, waar het moest, heeft hij durven ook aleens een slag erin slaan. 't Boek ziet er lief uit vanbuiten, doch is 't even vanbin; en 't leest zoo gemakkelijk; boeiend is 't en bijdien algemeen leerzaam: iets voor eenieder, oprecht. Men leert erin kennen Dante, en evenzoovele zijn tijd. En, al was 't nu nogmaar Dante alleen, hij staat er zoo menschelijk waar, en bijdezen zoo menschelijk hoog, dat dit werk eenieder zal stichten. Te zien dat een bovenmenschelijk wezen toch-ook-mensch is geweest en menschelijkerwijze meer-dan-mensch is geworden, is altijd een troost en een opbeuring. In 't vlaamsch zoo, en schoon als dat is, zal het ons algemeen baten. Bovendien, wat ookal geen kwaad en kan doen, 't gaan er veel ons dezen ‘Dante’ benijden.
| |
2.
Karl Huszar - H. Schaapveld. De Dictatuur van het Proletariaat in Hongarije. [1921], gr. in-8n, 318 bl. Fr. 16,50.
Voor een Vlaming die hem voorstelt een boekenverzameling te maken met deftige en leerrijke algemeene werken daarin, is 't hiergemeld stuk aangewezen. Dan, buiten 't geliefhebber, is het ook ouder ons voor velen een plicht 't mindere volk te kunnen inlichten, verstandig beredend en onbevooroordeeld, over de groote plage van heden welke men heet ‘bolchewisme’; even dienstig daartoe, bondigst en volledigst en best toch-voor-ons, voor ons Vlamingen, is wederom het boek hier ter sprake.
‘Bolchewisme’ is een leering, is ookal een toepassing dezer, is ten derde al het gruwelijke onder dien naam reeds gepleegd.
Niemand die gezond is van geest, 'n langt achter gruwelen; maar me' kon vragen of deze noodzakelijk volgden uit die leering en heur toepassing even.
Welaan K. Huszar ‘Oud-Minister-President’ (samen met zijn medeopstellers, allegaar ambtsliên geweest] bad gemaakt: ‘De Dictatuur van het proletariaat in Hongarije’. Eenigszins stelde dat voor het Bolchewisme beschouwd in een toepassing (nl. zoo ze geschiedde in Hongaren). Schaapveld nu, bij zijn overzetting in het nederlandsch, heeft daaraan toegevoegd, telkens op 't einde van ieder der hoofdstukken, wat hij genoemd heeft een toelichting. In elk van die toelichtingen stelt hij twee dingen: eensdeels, uit Bucharin en Radek, de leering, de beginsels die leidden tot wat in ieder vorengaand hoofdstuk als toepassing voorkomt; anderdeels, uit Varga, de redenen waarom er een kwalijke uitval bij elk van die toepassingen in Hongaren teweegkwam. Varga docht trouwens niet beter dan Bucharin en Radek: en dus, waar hij het Bolchewisme in schuld brengt, mag men hem gereedelijk gelooven. Nu dit werk heeft Schaapveld gewild omdat dit rampzalige stelsel meer en meer in Nederland, door 't toedoen van menigvuldige leesbladen, begint bijval te werven. - Daarom is 't dat wij er ook eens te liever in Biekorf van spreken - . Hoe die bladen in 't ongelijk zijn, eens bier en eens daar, duidt Steller dan ook aan waar het schik geeft.
| |
| |
Hij wilde dus voorwerpmatig geoordeel, doch met den innigen wensch daaraantoe dat uit zijn werk mocht worden begrepen, eerst door de bezitters, hoe hun gedrag die verderfelijke leer hielp verwekken, en dan door de niet-bezitters, hoe de toepassingen derzelve hoegenaamd tot niets dan tot stoornis en gruwel opleiden. God spare er ons Vaderland van.
Schoon boek wis, een beetje koele in zijn druk, maar warm en voedzaam in 't lezen. Eerste slag werk om aan te bevelen - 'k versta aan ernstige lieden -.
L.D.W.
| |
Viva' la Rus[se]
tavon' ten zessen thuis!
Zoo zongen de kinderen te Brugge, onder den Duitsch, toen de groote menschen, om 't roepen van ‘Viva' la Rus'!’ (bij een voorbijgaan van Russische gevangenen), gestraft werden met 's avonds ten zessen binnen te moeten zijn. Aan de kinderen en was er lijk geen straffen, en zij dus ze haalden de schâ in van de ouderen.
W.I.D.
| |
Schimp
(Gehoord te Brugge).
Vgl. G.G. Volkszeg over dorp en steé. - Biekorf 1892, III, 231-238, 247-254, 260-261.
Poperinghe.
‘Poperinghe? Is dààr waar dat ze eerappels eten:
- en d'sjoenavers èspokte’!
L.
Me' zegt niet: ‘een hoog peerd’;
men zegt: ‘een peerd waar dat er wind ouder kan’.
W.O.
|
|