Biekorf. Jaargang 27
(1921)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
GetreurGa naar voetnoot(1) op de brake onzer kustewaardsche Vlaamsche BuitenkerkenMesto, con amore... Och Heere... vóór den oorloge! Onze kerkskes! Ze blekten lief, alomgestrooid, en blinkend in de zon; elk met heur hoopken huizekes, lijk de hennekes met hun kiekskes, polkende in de bloote weiden, of aan wandel onder 't hout in 't boschland: aldooreen een huppeling van roode en roomde stipkes, en vosse en vale striepkes; lichte-lijze-lachende gezaaizeeuwd onder 't groene, bedampt met blauw en peersch, omstraald met gouden glanzen! Hun loop en was niet groot... hun lucht en adem des te meerder. Echter vele gruwelijks hadden ze al beleefd: immers jaren, eeuwen lang, ten Geuzentijde, en toen er Vorsten vochten, en toen er Volken woelden. Ze schenen 't nog indachtig de hennekes, de kerkskes; en, waar ze gaande of staande waren, met al de liefderijke stuurheid van een ouder, veel te streng-lijk tusschen hunne zotte kleine bende, veel te groot te plomp te plechtig boven hunne wriemelende broeite, daar bleven ze immer lijk aan 't rekhalzen in scherminge, en immer in verlegenheid aan 't lonken of niet weer, van verre-verre, een vijand af en kwam. Rampzaligen! De vijand is gekomen: wild gedrochte; al schuimend, schuw en zwart als ongeweerte op zee. Wrakken, lijken, schrik en bloed is alles wat hij achterliet...
* * * Westland,
best land!
| |
[pagina 209]
| |
Weiland
vei land,
land van nere note en vee!
Wat zijt ge sinds veranderd. Hoe ligt ge thans verschameld, dor en doodsch. Eenzaam doolt er 't vreemde krijgsvolk, norsch, al mijdende voor putten, al hurtende over brijke en brokke, al tastende achter wegen. Werk en woning zijn te kwiste. En de kerken? Onze kerken van te lande? Zijn ‘besmeten’, ingebuischt en opgewoeld, tot puin uiteengeschoten, tot kiezel omgevoerd... teruggereên in de eerde, waar ons volk ze, steen voor steen, had uit gekneed en opgetrokken...
* * *
Zal men ze nog ooit hermaken?... onze kerken? De huizen, na de vlage, lijk het kruid, gaan weder opstaan, eender hoe. Maar de kerken? Huizen zijn als kinders, kerken zijn als oudeliên; kinders gaan en kinders komen, talloos, altoos even jong... maar een ouderling? Wie hermaakt een ouderling? Steêwaard, dààr-nog zullen rijkemenschen licht een oude pronkkerk weêrom doen ‘herstellen’ hebben... doen verdoen in heur gelijkte, nog verschoonerd... mits op ieder moefe hun name! Maar te boere, onze oude kerken? Die verstrompelde oude kerken? Arme grijze scheeve stuks, door geen wandelgast bekeken. Wie-tewege zou ze herrechten? Wie ze zelfs herwillen? Menig geestelijk-man alreeds hoorde 'k zeggen, in zijn ijver (‘nieuwe’ nemende voor ‘schoone’): ‘Schoone kerken gaan we maken na den oorlog; geene meer als eertijds... Schoone!’... Aai! 'k Voorzie al welke! Nieuwerwetsche ‘lichtigheden’! - Maar, och neen! Och, neen toch! Om de liefde Gods, geen zulke. Geene ‘lieve’ nietigheden! Zottigheden! Geen vooropgemaakte, aaneengeblazen winkelkerkskes; al gelijkgeschikt -geschilderd en ‘-gelekt’;... meisjesachtig opgetooid; blozendrood (tot | |
[pagina 210]
| |
de eerste regens);... ‘mijzelachtig’ opgezet met tuitjes, bekskes, vensterkes;... ‘gothiekskes’ uitgeknipt lijk met een schare;... thuisgeleverd (zou'-je denken) mits een afslag op de twaalve, en (wat zou ik zeggen)... en nog 't dertienste voor niets! Dan de Vakliên! dremmelend achter 't dagelijksch brood! Scheppers, schikkers, wakers, metsers, kappers, schavers, achterloopers, ooguitstekers al gebekt op werk en winste - geene, haast geene, op kunstbedrooming -drag en druk, - 'k zie ze ontelbaar reeds op loer! reeds op weg met karrenvrachten schetsen, en bestekken, en beloften, veerdig al met manden praatsel over ‘netheid’ en ‘goedkoopte’; zwaargelaân met bakken brieven, beelden, printen, fraaie zichten en gegoochel; dan met pakken ‘ondersteuning’ van de Vrienden; eindelijk, voor een laatsten stoot, met op zak een woordje lichtelichte en ‘onverplichtende’ aanbeveling en bescherming van entwaar een Overheid! Wie weêrstond hun? En zoo gaan er ‘nieuwe kerkskes’ rijzen uit den dwang, als een vreemd gewas, krachtelooze knopte kruidjes, onverzinnig onverschillig in te zwaren grond gestekt, glazenkassenkweekseltjes in te gure lucht geplant, heerentuinentooiseltjes op een boerenstuk gesteken, met geen ander doel gesteld als den tuinman werk te geven. - Och! men geve hem ànder werk: tooi- en tuinwerk dat hij kent, geen gemoei met akkerbouw. Land wil landwerk. Schoonte is waarheid. 't Volk en geert geen tijtataatjes! 't Eischt voor kerken ‘kerkewerk’! 't Wilt iets grootsch', iets streusch', eenvoudigs, iets waaraan begrip en greep is lijk aan zijn geloove zelf; geen gewrongenheid, gekonkel, klinkklank, kleurtjes... ‘kinderleute’ al... dingen daarenboven ‘proper’ doch niet ‘onderhoudelijk’. 't Volk wilt iets dat, niet te zindelijk, kan weêrstaan aan landsche weders boerendrets en boerentetsen; buiten-binnen kan verdaan door boerenvuisten; kan betaald met boerenbeurzen; kan vooral bidden-doen zijn boerenziele. Stil-en-toe iets, niet verstrooiend, zoo dat 't heimelijk hem omsluit wen het | |
[pagina 211]
| |
boetend of baatzuchtig zoekt bij God alleen te wezen; dat 't hem toedekt, dat 't hem wekt om zijnzelven in te gaan, in te blijven, ‘ingetogen’, ‘in zijn eenigheid’ omhuld als het vrouwvolk in heur mantel. Iets waarin het ‘thuis’ is, hem verkent; iets dat lijk een stuk van hem is, van zijn grond en van zijn doening; iets van uit zijn ouders' mijmering, looping en gedenkenissen; iets waarvan het aan zijn kinders de ‘conduiten’ voort kan leeren... Iets dat ‘schoon’ is, ja, maar eigen! Heel maar 't zijne!
* * *
De oude kerken waren zulke, te onzer steên en stukkewaard: eigen, ware, waarlijk kerken, waarlijk kerken van alhier. - De nieuwe Grootekerk te Oostende scheen een ‘schouwstuk’, zoo tierlievig... 't Was heur kwaad! 't Volk ‘en kon er lijk niet bidden’; 'k heb dit dikwijls hooren zeggen. Ze is zoo vreemde: nl. in steen en zwaai, in den toegang, in den aanleg, in 't gerief. 't Volk en vindt er noch zijn weg in, noch zijn toevlucht, noch zijn ‘heiligen’, noch zijn vrijdom, noch zijn wikkel;... en de visscher, diep in zee, moêgepiepoogd op heur beide licht-doorluchtte schettennaalden, lonkt veel liever naar den ‘Ouwen’, naar den zwartgeknuisten bonk-daar van ernevens... waar zijn vader hem op leerde... waar hij weet dat, alvanonder, is ‘de God’ en is ‘het Vagevuur’, met in tijd van nood zijn vrouwe die er ‘licht ontsteekt en bidt’. O die oude kerken: ruw en toch zoo rijke, schoongeschikte hulsels eener ruwe en rijke landsziel; prachtgewrochten... prachteloos-inprachtig; heerlijkhappig eigen aan een eigenaardig volk: sterk als zijn geloove; stuur als zijne zeden; vroom verstandig zuiver, zuinig en voorzienig uitgedacht en uitgebracht, naar den gong van heel zijn leven!... In een streek van klein vervoer opgeschacht met wat aan de hand was; in een land van klijte en zand, opgemetst uit almaar baksteen; in een lucht van bijze en natte, zot geweêrte, wind en vorst, opgetakeld zonder pak aan; in | |
[pagina 212]
| |
een dag van smoor en nevel en van meestal grun gewolkte, klompig hoekte kloek en duidelijk op het luchtruim afgezet; en toch, aldooreen in 't landschap, over 't eenlijkdiepe Bloote, scherrig ziende, schalk en scheutig, als de booten over 't zeeblak;... wonderwel zoo-b'hoort vanbuiten; almedal luislerlijk zoo-b'hoort...eigen...schoone... Dan met al de liefheid binnen, 't innige en toch heldere, 't wijde en toch omdokene, 't zonnige op den morgendienst, 't schaûwige op het avondlof, 't stemmige, 't alstichtende, 't kinderlijk-omstreelende, 't mooie nette kleurige in bekleeding en bebeelding, zoo invoudig en aanvallig... zoo verrukkelijk binnen ‘pulchritudine ab intus’... Slachtende van Gode's wonderen, van den Landman's liefste schatten, lijkende immers op zijn ‘vruchten’: frisch en weelderig taai albuiten, gul en smakelijk malsch albinnen... Vlaamsche bidsteên, eigen aan ons land en leven, aan heur eigen doel en diensten... waarlijk bidsteên, echt voor hier... eigen... en zoo schoone! Aai mij! Meestendeel in lijke nu, liggen ze ‘over eerde’, - thans, en misschien voor eeuwig... door den duitschman!
L.D.W. |
|