De schilderij der Mater Dolorosa in St Salvators te Brugge
(Vgl. Biek. boven, bl. 41 en 69).
In antwoord op de gestelde vraag, nopens de herkomst van het tafereel krijgen wij van Z.E. Kan. Duclos de volgende aanteekeningen:
1o/ De inventaris van 1846 (uitg. Van de Casteele-Werbrouck) is van geringe waarde. Lees daarover Weale: Bruges et ses environs, 1e, 2e en 3e uitgave. Préface.
2o/ Of we meer waarde mogen hechten aan Pater Keelhoff's getuigenis, is niet zeker uit te maken; misschien steunt hij op archiefstukken: nrs 466 en 467 van zijn inventaris. 't Kan zijn dat wij daar aanteekeningen hebben van Br Baude, die in 1801, de kunst- en kerkvoorwerpen der Brugsche Augustijnen in verscheidene parochiekerken der stad onderbracht, in afwachting van betere tijden en herstel van 't Brugsch klooster. (Zie Rembry: Geschiedenis der bekende pastors van St Gillis, bl. 326 en 738-740).
3o/ Nergens vinden we zekere aanduidingen die ons laten onderstellen dat O.L.V. der zeven Weedommen ten Augustijnen vereerd werd. Als vereerde beelden vinden we a) O.L.V. Consolatrix Afflictorum, gesneden uit den eik van Scherpenheuvel ± 1620 (Keelhoff, 36) en b) O.L.V. de Regula (Keelhoff, 39-45; Rond den Heerd, IV, 308). - Een bulle van Adriaan VI geeft aflaten aan het altaar van O.L.V. in de Augustijnerkerk (Keelhoff, bl 323, n. III), maar wat de titel was van deze O.L.V., ouder dan de twee vermelde, en voorkomende kort na den tijd van onze Mater Dolorosa, wordt niet opgegeven. - Sanderus (Flandria Ill, II, 113b) heeft niets over de Mater Dolorosa, alhoewel hij andere schilderijen vermeldt bij de Augustijnen bewaard. - Het handschrift van Patrice Beaucourt (Stadsbibliotheek te Brugge, Hs. 460) dat een beschrijving bevat van enkele Brugsche kerken en kloosters met hunne kunstschatten, spreekt (bl. 149 ss.) over het Augustijnerklooster zonder gewag te maken van onze schilderij. We moeten er