Biekorf. Jaargang 27
(1921)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
II. In het Engelsch klooster te Brugge....als hij, ver van huis en erve Weer naar Brugge! Nog eens bezoeken wij den stillen Rolleweg, en van het oude huis uit, waar thans een andere hovenier woont, treden wij de stadsvest op, links. Slechts weinige stappen moeten wij doen, het oud gebouw en toreken van St Sebastiaansgilde voorbij, en, nog eens links inslaande, ontmoeten wij de oude Carmerstrate. Welhaast bereiken wij aan den rechter kant van den weg het grijze gebouw van het Engelsch klooster, met zijnen hoogen, ronden koepel. Vele Engelsche dochters uit aanzienlijke katholieke familiën, ontweken in de 16e eeuw hier te lande de vervolgingen van Hendrik VIII en Elisabeth. Zoo werd het klooster van Ste Ursula te Leuven voor hen een toevluchtshuis. Daar leefden geestelijke zusters onder den regel van de reguliere kanonikessen van St Augustijn, tot wier orde vroeger Thomas a Kempis en Ruusbroeck behoord hadden. Er kwam een tijd, in 1609, waarop de Engelsche bewoonsters van de Vlaamsche afscheidden, en, te Leuven ook, het Ste Monica's klooster stichtten. Nog vermeerderde het getal der ‘Engelsche Damen’ zoodanig dat een tweede verdeeling noodig bleek, en daartoe werd Brugge verkozen. Op H. Kruisverheffing, 14 September 1629, werd het nieuwe huis in de Carmerstrate geopend. Groote namen schuilden onder het witte kleed en het koorkleed der ‘Kanonikessen van Lateranen’ van Brugge. Hunne tweede Overste of Priorin was een Pole, bloedverwante van den beroemden Cardinal Pole en dochter van een martelaresse voor het geloof; twee andere, Mother Augustine More en Mother Clara More, stamden af van den Zaligen Thomas Morus, kanselier van Hendrik VIII. | |
[pagina 147]
| |
Het klooster heet ‘Nazareth’; nog eene van die plaatsen waardoor ... ‘de Brugsche stad
bijna heel 't Heilig Land bevat’.
De ‘Engelsche Damen’ zooals ze bleven heeten, namen weldra de dochters van katholieke landgenooten op tot onderwijs en opvoeding, en aanveerdden ook, in zoover de plaats het toeliet, Belgische en andere kinderen in hunne kostschool, eene der meest gezochte van ons land. De kerk, gebouwd in de 18e eeuw, is op zijn Roomsch. Voor 't koor een achtkantige ruimte met een koepel overwelfd. Kostelijke marmers uit Perzië, Egypte en Griekenland versieren het hoogaltaar, dat te Rome zelf gemaakt werd. De tabernakeltroon rust op zuilen van agaat, met muzijfwerk, en 't voorstuk der altaartombe is in albast. Een muzijfschildering, op zijn oud-roomsch wederom, schemert in 't rond gewelf der apsis. Alles kraaknet en sierlijk. Daarachter, streng eenvoudig, de gebouwen van het monastery en de school, met lange wandelpanden en lommerrijke hovingen. Streng ook, maar smaakvol, het getijdenkoor met zijn donkere houten gestoelten, de kapittelzaal, de werkplaats der Damen. Hier en daar oude schilderijen: De Verheerlijkte Christus van Rubens; een St Jan van 't Kruis, door Murillo; eene O.L. Vrouw van Sasso Ferrato en Mater Dolorosa van Correggio; verder Jordaens, Teniers, Zegers, Margareta Van Eyck... Oude portretten van Thomas Morus (en de grootste bestaande reliquie van den zaligen martelaar), van gewezen Bestuurders en Oversten. De rozenkrans van Maria van Modena, gemalin van James II, oude heiligenbeelden en crucifixen. Lachend en net de eetzaal der Juffrouwen met haar sierlijke 18deeuwsche deuren en gesteken zoldering. Al in stille kloosterstemming vol herinneringen en kunst, en daarin de zachtbewegende, opgekleede kloostervrouwen. Den dag zijner benoeming was Gezelle door den Bisschop zelf aan de Damen voorgesteld geworden. Allen waren in de gemeentezaal vergaderd; nadat Monseigneur gesproken | |
[pagina 148]
| |
had, zei de nieuwe ‘Chaplain’ al zachtjes glimlachend: ‘Daar ben ik nu eindelijk in dat Engelsch klooster binnengeraakt, waar ik zoo lange jaren wenschte te komen; maar 't wierd me ieder keer geweigerd... Gij moet weten, mijn vader was hier hovenier, en als kleine jongen ging ik alle dagen 's morgens meê met hem tot aan de deur, maar daar moest ik terug, want vader alleen mocht in 't slot binnen’. ‘Deze lieftallige ootmoed en eenvoud, die goedaardigheid won ons aller herten,’ zegt de religieuse welke deze herinnering mededeelt. Denzelfden dag ging hij, buiten zijne familie, ook vrienden bezoeken, en in 't bijzonder zijn oud-leerling en getrouwen bewonderaar Rommel, kanonik en Opziener van het Middelbaar Onderwijs. Hij deelde hem zijn dubbele gevoelens mede van leed om de scheiding uit Kortrijk, maar ook van geluk omdat hij weer te Brugge en op den geboortegrond terug kwam, in 't oud quartier van Ste Anna, waaraan zooveel dierbare gedenkenissen vast waren voor hem. ‘'t Ergste is dat ik zoo oud ben om opnieuw te beginnen’ muisde hij. ‘Och kom, antwoordde Rommel, Leo XIII was ook in de zestig, toen hij Paus werd, en hij is 't nu al 21 jaar lang! Gij zult hier nog veel genoegen beleven en vruchtbaar werk doen’. Dat beurde hem wat op. Al zijne vrienden waren er van overtuigd dat de genegenheid van zijnen Bisschop, de lucht van zijn geboortestad, de engelsche omgeving waarin hij weer leven ging en die hem zoo dierbaar was, en de eerbied van zijne onderhoorigen en medeburgers hem gingen verjongen en nog lang laten leven. Maar ook de genegenste oogen bemerkten dat hij er vermoeid uitzag. ‘Cette arrivée à Bruges, voulue par Monseigneur pour lui donner une consolation et une joie, venait trop tard et brisait toutes ses habitudes. Son déménagement seul lui fut une grande fatigue. Pendant tout le | |
[pagina 149]
| |
temps que dura ce déménagement, il me disait qu'il était brisé...’ getuigt de Overste van de kostschool van dien tijd.... Men ziet dat in zijne eigene woorden. Ik wilde hem gaan bezoeken onder mijne Paaschvacantie en had het hem gevraagd, maar daar kwam een bezoekkaartje ‘Guido Gezelle, chaplain of the English convent, Bruges’, waarop met haastig potlood geschreven stond: ‘Ben nu te Brugge, dan te Kortrijk weerom, te SteeneGa naar voetnoot(1) en elders nog. Al mijn dingen is bijeen gedaan om te verhuizen. Bidde dus onschuld, tot latere en betere dagen!’ (14 April). De man der eenzame en werkzame rustigheid, veroordeeld tot zwervend en geriefloos leven! En toch, in al dat ‘slameur’ kon hij het nog niet afzeggen, gelegenheidsversjes te bezorgen. Voor de priesterwijding van Pater Ach. Butaye van Adinkerke, zendeling der Witte Paters van Card. Lavigerie, dichtte hij tegen 13 April het versje voor de gedenkenis. Den 19n is hij aanwezig op de Academiezitting te Gent; den 24n komt hij voor goed naar Brugge; in afwachting dat zijne woning in orde zij, woont hij in bij kanonik Rommel, maar hij brengt bijna den ganschen dag door in zijn klooster, aan zijne nieuwe werkzaamheid, en aan 't schikken van zijnen huisraad. Hij voelde zich niet goed. ‘Ik heb zelfs de kracht niet, mijn rozenhoedje geheel te lezen’, zei hij tot Zer Ma Philomena, ‘maar dan bid ik maar een tientje al wandelen in den hof, en O.L. Vrouw verstaat dat wel’. Toch, voegt dezelfde getuige daarbij, was hij altijd geduldig en zachtmoedig; nooit toonde hij bekommering noch liet hij vermoeienis of lijden blijken; wij zagen echter wel van eerstaf, dat hij ziek was’. Dat vertrouwde hij ook toe, na eenen tijd, aan Seraphijn Dequidt, bestuurder van St Leo waar vroeger zijn Engelsch Seminarie was, slechts eenige stappen van het klooster | |
[pagina 150]
| |
verwijderd. ‘Ik meende,’ zei hij, ‘dat ik meer krachten had; maar toch ben ik zoo gelukkig! Wist gij hoe deze heilige zielen mij stichten!’ ('t Vervolgt) A. Walgrave |