Biekorf. Jaargang 27
(1921)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNegen Aanden
Negen aanden,
- wit lijk zuivere wompelblommen -
varkelen op den waterwal; 't is
recht vooruit, en eens en anders,
flink en zacht, ge-
twee'n, gedrie'n, of al te samen,
stillekes weg den boord voorbij. 't Valt
troostelijk om ze gâ te slaan, be-
wegend leven in 't beweegloos
eenzaamzijn nog van de streke,
zoet genieten tusschen al dat
ons genot van vroeger dooddeed. -
't Rustig roeien loopt ten ende...
't schilt entwat bij
't zwemmend volk!... Mijn
negen aanden,
ei! wat murkelen en wat tateren
uw ontstelde bekken?
en waarom dat jagend wikkelen
van uw spanen?
hoe ze duwen... duwen...
en gezwind hun
| |
[pagina 85]
| |
vliezige lapkes zwaaien
in dat koel en helder voetbad! -
Vreedzame aanden,
gij die uwen wal begingt, zoo
zeegbaar en zoo ingetogen,
krijgt ge 't zotte in 't hoofd? en
wilt ge van uw glad gebied e
ruischend schuimveld maken?...
Woelige aanden,
'k zie u swobbelen
'k zie u zwalpen
bij dat hemellijk vederkuischen,
bij 't onstuimig voorwaarts-plonzen,
't lekend dompelen
't rekkend slaan van
kop en krage. -
'k Volge 't rechtstaan
van uw lijf, en
't werken van uw vleugel-armen. -
- Schuw gewelddoen
van entwie die gaat verdrinken. -
'k Hoore 't water
klakken, kletsen,
'k zie 't u gispen, gooien,
om-en-om uw blanke beelden,
ont het rimpelend
roert en kwanselt
tegen 't lischblad van den walzoom. -
En uw razen
rijst en kettert
hooge boven d'hofgebouwen,
deur den lochting, deur den bogaard,
over 't blakzijn van den akker,
tot aan d'huizen van den landweg! -
O mijn aanden,
komt de gruw van 't oorlogsleven
in uw herte?...
| |
[pagina 86]
| |
schaft ge schielijk
op de gaten die nog gapen
in het stroodak van de weunste?...
valt uw kijken
op het scheef geschonden zijn van
schure en stalling?...
brengt u 't roodzijn van uw bekkenGa naar voetnoot(1)
bloed te binnen?...
Toe, mijn aanden,
g'hebt uw tale, spreekt en antwoordt,
'k blijve reusch hier bij dat raadsel. -
En den eerpelGa naar voetnoot(2),
hij de ploegbaas van de bende,
wascht en laait het licht verguldsel
van zijn schoûrkleed,
zet zijn oogskes, staart verwonderd
op mijn stil verwonderd zijn; - ‘wel
mensch toch’! zegt hij,
zwijgt, en stelt uw hert gerust,... geen
oorlogswee dat ons verbauwt, want
rampe en bloed 't is al voorbij,... geen
angstgevoel dat onraad meêbrengt,
neen, o mensch, -- we
slaan en roepen... achter regenGa naar voetnoot(3).
A. Mervillie. Nieuwcapelle, 1920. |
|