Biekorf. Jaargang 27
(1921)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Kruiden in Vlaanderen's Woestenij ten jare O.H. 1920(Vervolg van bladz. 35) In de eentoonigheid der zandige duinen lei God over sommige pannen en lagere hillen een dik tapijt van helder groen mos (Barbula ruraliformis); en de eenzame wandelaar is opgetogen van genoegen daar zulke sierlijkheid tegen te komen. Wie nu van Woumen tot Poperinghe zijn oogen open heeft voor andere dingen als 't verwoeste krijgt 't zelfste gevoel als hij hier en daar de sierlijke Epilobium Spicatum Link, ook genoemd Angustifolium L. ziet bloeien in al zijn frischheid. Blaadjes gelijk de groene wilge, een losse aar purpere bloemen, waaruit de witte stempel omleeg gebogen ligt. 't Is lijk een stadsjuffertje in de wildernis verdoold, en opgetogen om heur vrijheid. Een eerste bezien zou de plant doen verwarren met de Fuchsia; en dat is niet te verwonderen, ze is immers van de familie, zooals de gekende hofbloemen: Clarkia, Godetia. Beziet 't plantje eens goed: een gesteeld zaadbegin waarop kelk en kroon bloeien, kleine spitse groene blaadjes er tusschen. De hand is genegen een kapeel ervan te plukken, en zoo meenen ook de teruggekeerden, want in hun bloemhof hebben ze reeds het smalbladig wilgenroosje geplant. Doch ze zullen er te veel genoegen aan beleven. Het bloemtje krijgt een sluimGa naar voetnoot(1) en als ze open gaat vliegt het zaad gemakkelijk op zijn zijden wolle rond, en 't neemt te veel vrijheid, en daar krijgt men sluimwederiks meer dan men wenschte. Moesten de menschen uit Rusland komen, God spare ons daarvan, ze zouden bij andere deugnieterijen geleerd hebben de blaadjes van de Epilobium Spicatum te roosten om op groote schaal de Sineesche thee te vervalschen. | |
[pagina 83]
| |
Van waar kwam nu de sluimwederik? Haast onbekend hier ('k zag enkele exemplaren op een aschhoop tusschen Diksmuide en Caeskerke, en in een hof bij de Ste Walburgakerke te Veurne, - vroeger), heeft ze heur zijden vleugels gebruikt om op den wind rond te vliegen. Maar 't is bizonderlijk na den wapenstilstand dat ze kwam in 't niet bezette België of zoo 't de niet-officieelen zeggen: bachten de kupe.
***
't Was een goede dag, waarop een vriend te bezoeken was te Nieucappelle. Nevens zijn voorloopig huis met rookende kave (cfr. Sanderus), en nevens den puinhoop van zijn oude woning, groeit er een kruid met gaafrandde breede bladeren zonder bladsteel; te midden in ligt een witte striep voor middenribbe, en ze staan twee en twee over elkaar, en kruisgewijsde de eene koppel boven de andere (kruisbladig). Dat is nog een vreemdeling in deze streken. Te Merckem staat hij met velen rond de kom van waar vroeger een dorp stond. De notaris had er eenige staan in zijn hof. Daar begrijpt men zijn verspreiden, maar te Nieucappelle, over de broeken, over den Yzer...? Zijn groene, eigenaardige bloemen geven immers een dik zaad, zonder vlerken; lomp zaad, zwaar, onbekwaam om een meter ver te vliegen. Waarschijnlijk een vogel die niet wist dat die plant te Aarschot en omstreken voor name draagt, en met recht, van ‘schijtkruid’, en leelijk bedrogen was in zijn verwachting. Meer algemeen heet de Euphorbia Lathyris L. en fatsoenlijker, kruisbladige wolfsmelk, van de familie der wolfsmelkachtigen; en staat alzoo nevens de Siphonia elastica Pers. (kaoetsjoekboom), en de ricinus communis die ons de castor- of slekolie geeft. Wolfsmelk, dat is om 't dikke, witte sap dat uit zijn gekwetste bladeren of takken loopt. Midden in de andere cellen immers, liggen er gansch andere (ideoblasten), lange vertakte die dat witte, vergiftig sap bevatten, en lossen als hun melksapcellen gekwetst worden. | |
[pagina 84]
| |
Wat ook eigenaardig is bij die plant, moet nog gezegd. Alle tweejarige kruiden, die niet afsterven 't eerste jaar, hebben een wortelrozetGa naar voetnoot(1). De Euphorbia is 't eerste jaar van 4 tot 5 decimeter hoog, en heeft geen wortelrozet, en schijnt zoo de vorst niet te vreezen, al is zij een kind van 't warme zuiden. ('t Slot volgt) M. Vinck. |
|