reken een onderste en een bovenste, van allemaal bogen - volleringde en blind - dichte tegeneen. Uit het Romaansch tijdvak, meenens Heer Coomans. Staande tusschen 't oud huis van Iweins' en dat van de Soenen's, een stap van 't Belle-Gasthuis. Ruw; kunsteloos.
- Langs denzelfden weg verder, ooknog ontdekt: onder 't gebouw der zoogezeide ‘Fricadellen’ ('t Leerhuis van Stad voor Meisjes geweest, tevoren de Lamottenzusters) lijk een begraafsteê, namelijk een ruim met in de wanden tal van holligheden, vakken zoogemeend als voor lijken.
- In S. Maarten's koor: de gekende grafsteden van ‘de vier Stiftherders’; tamelijk gave. Gaaf of zooveel ook het graf van ‘Mevr. Hugonnet’.
- Even in S. Maarten's: deelen van 't altaar van S. Joseph; het blad, kan men alonder thans zien, is een blauwschorren grafsteen, misschien uit de xve eeuw.
- Nog in S. Maarten's, aan den noordwand, aangetroffen: een ingang die toegemetseld was. 't Raam van dien ingang bestaat bovenaan uit een boge, een volleringde hoge onderstut door een klaver van drie andere boogskes insgelijks drie ringde; de groote overvangende boge rust op twee kantzuilen, elk met een kopken. Alles in blauwsteen. Volgens Heer Coomans, gaf die deur in het zijkoor der kerke, komende van uit de stiftzale ernevens.
- Eindelijk in S. Niklaai's (het nieuwere gebouw was van omtrent 1840 is 't niet?) weder ontbloot: de voelingen der zuilen uit den bouw van voordien, dertiendeeuwsch lichtewel. Er zou spraak zijn alreeds, met de blevelingen van '40 en die zuilen van voormaals, S. Niklaai's te herzetten... in 't Romaansch heelegaar!
E.C.M.
(Uit een andere mare)
10-iii-21.