Biekorf. Jaargang 27
(1921)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
geven kan, meen ik. B. is immers een leesblad voor alle verstandige vlamingen. Pater Keelhoff in zijn aangehaald werk bl. 108, geeft eene lijst op van kunstvoorwerpen die vroeger aan de Brugscke Augustijnen hebben toebehoord en nu zoo wat overal verspreid zijn. Daar vinden we: ‘Cathédrale S. Sauveur. Chapelle de N.D. des sept douleurs: Une Mater Dolorosa superbe tableau sur fond d'or, de l'école de Bruges, peint vers 1460, et signé J.E. Nos Pères en faisaient le plus grand cas’. Zoo ook Couvez, Inventaire des objets d'art, etc. bl. 204: ‘Mater dolorosa, venant de l'église des Augustins où elle était tenue en grande valeur et où la tradition de son origine était conservée. Attribué à Jean Van Eyck. 1520’. Nog de geschreven inventaris in S. Salvator's, geeft als herkomst: uit de kerk der Augustinen. Heel veel waarde heeft die inventaris van 1884 juist niet. James Weale in zijn catalogus van de ‘Exposition des Primitifs flamands (1902) zegt (bl. 43) ‘provient de l'église conventuelle des Ermites Augustins’. Weale is doorgaans zeker van zijn stuk. G. De Loo in zijn catalogus op dezelfde tentoonstelling (bl. 24) meent dat we hier hebben: ‘une copie d'après un original perdu; celui-ci devait être une oeuvre de Quinten Metsys’. Hij verwijst naar tafereelen te Brussel en te Londen, en naar een ‘tableau analogue de la Pinacothèque de Munich’. De monogrammist J.V.E. is voor hem waarschijnlijk Jan Van Eeckele of Van Eeck, een vreemde schilder die zich te Brugge komt neerzetten en er werkzaam is tot in 1551. De geleerde Jezuiet Beissel in zijn Geschichte der Verehrung Marias in Deutschland während des Mittelalters geeft (bl. 411) een plaat van het Münchener beeld. Het is een getrouwe repliek van ons brugsch tafereel, de rechter hand is echter wat gewijzigd en de uitdrukking van droefheid min uitgesproken. Beissel heet het een Lukasbeeld en schrijft het toe aan een navolger van R. Van der Weyden. Een houtsnee van dit type vindt men als eerste plaat in | |
[pagina 43]
| |
het boekje Van den seven droefheden dat in 1494, door de Fraterheeren van Gouda gedrukt werd. Het is een zeer vrije copie van het Lukasbeeld in de Ara Coeli te Rome. Opzoekingen nopens de devotie tot de bedrukte Moeder in S. Salvator's te Brugge vinden we bij Van de Kerkhove: Geschiedenis van het koninglijke broederschap ete. Brugge 1860, en nu ook in een zeer verzorgd vulgarisatiewerkje P. Soulier: La confrérie de N.D. des sept douleurs dans les Flandres. Bruxelles s.d.: E.P. Soulier heeft denkelijk Van de Kerkhove overgeschreven waar bij handelt over Pastoor Jan Van Coudenberghe, de insteller der Brugsche devotie. Daar heet het (71 vlgg.) dat onze pastoor drie schilderijen liet maken naar Roomsche Lukasbeelden, om ze als Mater Dolorosa in zijne kerken van Abbebroeck, Reymerswael en S. Salvator's ter vereering uit te stellen. Petrus Mansio geeft de beschrijving der schilderijen van Abbebroeck en Reymerswael. De tweede - zegt hij - was een copie van het Lukasbeeld der Ara Coeli en de beschrijving is gansch overeenstemmend met het beeld dat we thans te Brugge bezitten. De eerste is nog volgens een Roomsche Lukasschilderij maar van een gansch ander type, het is eene ‘Maria... houdende in hare armen haren minzamen Zoon J.C.’. Over de derde schilderij, de Brugsche, spreekt Mansio geen woord: ‘maar’, zegt Van de Kerkhove (o.c. p. 73), ‘het is zonder twijfel dezelfde, die aldaer [in S. Salvator's] in de kapel der Zeven Weedommen van Maria hangt, en welkers lijst naderhand rondom bekleed is geweest met met de volgende verzen...: Doleo super te Jhesu etc.’. Pater Soulier zegt ook, o.c. p. 11: ‘Nous n'avons pas la description de l'image de Bruges, mais nous savons par Jean de Coudenberg qu'elle était semblable aux précédentes [nl. van Abbebroeck en Reymerswael]. Il n'y a pas de doute que ce ne soit le tableau cintré sur fond d'or... qui se voit encore [à S. Sauveur] dans la chapelle de N.D. des sept douleurs... elle est entièrement conforme au type de la Vierge de S. Luc de l'Ara Coeli’. | |
[pagina 44]
| |
Hier hebben we ten minste onnauwkeurigheid. De E.P. vergeet te zeggen waar Jan v. Coudenberg beweert dat de brugsche schilderij gelijkend was op de twee andere. Overigens: gelijkend op de twee? Die twee paneelen van Abbebroeck en Reymerswael waren verschillend dewijl Maria afgebeeld stond, hier ‘houdende in hare armen haren minzamen Zoon J.C.’ - en daar gansch alleen! Toch zou men gelijkenis zoo kunnen verstaan, dat bij beide de wezenstrekken der h. Maagd naar eene of andere Roomsche Lukasschilderij waren geteekend, maar dat de schilder voor het overige vrij spel had. In die onderstelling kan het beeld van Abbebroeck waar Maria haren Zoon in de armen houdt, wel iets anders zijn dan een copie van een der Roomsche Lukasbeelden waar, zooals in de Maggiore, de Moeder het Jesuskind op den arm draagt; ze kan een ware Pieta zijn waarvan de wezenstrekken naar een Lukastype waren geteekend. En voor de voorstelling der brugsche schilderij valt er dan niets anders uit af te leiden dan wel dat haar Madonnatype aan eene Lukasvoorstelling moet herinneren. Het komt mij bijna zeker voor dat Van de Kerkhove en Pater Soulier het mis op hebben wanneer ze de thans bewaarde brugsche schilderij als deze van J. v. Coudenberg opgeven. Het meesterwerk zal ons echter wel uit de Augustijnerkerk komen. Maar nu rijst de dubbele vraag op: 1o/ Waar hebben de Augustijnen hunne schilderij vandaan gehaald? Werd ze voor het klooster gemaakt? Dat kan wel. Het feit dat het beeld reeds im 1494 in het boek der Seven droefheden als plaat voorkomt laat ons onderstellen dat het als type der Smartenmoeder zal verspreid zijn; en P. Beissel (o.c. p. 412) meent dat er vele copieën in de Nederlanden bestonden. Maar kan het ook niet de schilderij van Reymerswael zijn?Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 45]
| |
2o/ Wat was de gewezen ‘schilderij der Salvatorskerk’ t.w. de derde van J. v. Coudenberg? Het is onmogelijk dat een beeld, zoo vereerd, vroeg zou verdwenen zijn, zooveel te meer dat de bescheiden afmetingen het wegnemen en verbergen, in onzekere tijden, vergemakkelijkten. Is het dus eene of andere Pieta bewaard in onze kerken of in onze musea? Of is de oude schilderij der S. Salvatorskerk nu te München en werd de schilderij der Augustijnen in onze kerk gesteld om een verloren devotiebeeld te vervangen dat er zoowel op geleek?
Dat zijn zelfs geen onderstellingen, maar eenvoudige vragen aan de nijvere Biekorfmannen die belang stellen in al wat betrekking heeft op de godsdienstige kunst in Vlaanderen.
M.E. |
|