Biekorf. Jaargang 27(1921)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Puinebloemen Geen Salomon, hoe wijs, die ooit u noemen zal, bij uwen naam, gij wilde bloemen liefgetal, die, waar ons zoekend oog nu zooveel schoonheid mist, in 't woeste land hier wast en woekert klimt en klist. We zien uw kleurentooi op schuil en ‘onderstand’, langs moer en waterpoel en diep doorschoten land. Ge neemt de puinen in, ge stormt ze lieflijk aan, en komt dan zegevierend op hun borstweer staan. Ge schikt het slagveld op, en siert der helden graf met wisselverwig schoon dat ooit een bloemhof gaf. Ge dringt de wonden in van stallen hof en huis en lacht blijmoedig door den keizel en het gruis. Ge troost zooals ge kunt de boomen doodgesmacht en strengelt om hun stam een levensbloemendracht; ge nestelt in den droogen hulst en elzentronk en levert bot en bloei waar bot en bloei vergong. Hoe lieflijk troost gij kerk en heilig koorgewand, waar eens op de' altaarsteen ik uwe schoonheid vand geworteld in de holt die d'heiligdommen dook [pagina 32] [p. 32] waaruit uw bloemenkroon zoo heimelijk ontlook. Vergeefs van d'heilge panden zocht ik nog een speur doch van hun heiligheid vertolktet gij den geur. Ge ducht geen hoog gevaar, noch dreigend bouwvaloord en klautert op den kant des steilen torenboord, alwaar ik op de bres, zoo deerlijk uwen berm zie wagglen bij den tred van kauw en musschenzwerm. Ontstolen zijn de klokken met hun machtig lied; Gods vooglen en uw vaan vermanen ook ons diet. Hun zang en uw kapeel behelzen ook hun zin; hun preek in de open lucht heeft ook haar wondren in. Zij schaamt het plichtig kind der onverschilligheid en roept nu luidkeels om herstelling lang verbeid. De voorrang blijft toch God zijn tempels aangerecht, wat averechtsche zorg verkeerd op andren legt. Die puin is neemt toch nooit voor andre puinen zorg! Voorwaar, God spreekt weleens voor al zijn tempels borg. Wie God kan missen wijkt toch God zijn vierschaar niet, al kent hij nu den spot van 's werelds afgodlied. Als versch gesproken, 't woord mij nog in de ooren ruischt: - 't was oorlog dan - ‘nog een, en nog een kerk vergruisd’! Vergeve 't God den dwazen roekeloozen mond en de aardworm die vermetel al zijn kerken schond. Vergeve, en betere 't God, die weet wat menschlijk is, en junne ons kerk op kerk wat meer dan wenschlijk is. O! puinebloemen schoon van verwe en altemaal wat spreekt ge mij een bonte en diepgezinde taal. Al noemt men u ‘onecht’, gebreekeld blomgewas, zooals er ooit voordien - zoo lief - te vinden was, harop! - wat gaat voorwaar het bloemgeslacht mij aan? - daar moeten puinebloemen op mijn tafel staan! Horand Vorige Volgende