Biekorf. Jaargang 27
(1921)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Kruiden in Vlaanderen's Woestenij ten jare O.H. 1920(Vervolg van bladz. 4) Hebt ge nog op oude schilderijen den lijdenden Godmensch afgebeeld gezien, 't zij na zijne geeseling, 't zij als ‘Ecce homo’? In zijn hand stak de schilder een rietstaf met een bruine kolf, den spotkoningsstaf van Hem die werkelijk Koning is. Hier ook draagt 't gemartelde land als koningsstaf de bruine lischdodde, of kolfriet. Heerlijk schiet uit de duizenden granaatputten de forsche plant met lange lintbladeren, die alonder hen vasthouden rond den stam, scheêwijsde. Boven op dien rietstam buigt van den top weg in den voorzomer een groen schutblad neerwaarts, en laat een vleezige aar of bloeikolf (spadice) vrij. Opperwaard bloeit 't geluw mannetje met zijn meeldraden waarin 't stuifmeel niet los maar bij viertallen (tetraden) aan een draadje vast ligt; alonder dikt 't bruin wijvetje. Naakte, kleine, onoogelijke bloemtjes; vast ineengesloten, wel ingedoffeld in honderden zachte pluimtjes, staan zij vereenigd op de kolf hun rijpheid af te wachten. En ze groeien en bloeien, gerust in de toekomst, want de kloeke wortelstok (rhizoma) zuigt met gansche gulpen 't lekkere veie Vlaamsche slijk op uit de obusputten, of uit sommige wallen van verdwenen hoeven. Dat is 't rijk van de RaaikatteGa naar voetnoot(1), anders genoemd lischdodde, kolfriet, willeweutjesGa naar voetnoot(2) of Typha latifolia L. Geen distel waagt het in haar rijk te treden, zij zwaait er alleen den staf; en met miljoenen staan zij er te groeien, omdat er duizenden moerassen op de velden zijn. Schier onbekend van velen, heeft ze onder den oorlog, toen ze in November rijp was, haar kroost doen rond vliegen van den Blankaart of den Zillebeekschen vijver weg, | |
[pagina 34]
| |
om nieuwe rijken te veroveren. Heur zaad hong niet gelijk bij den distel onder een scherm, neen; heur zaadje is te teer en 't lag tusschen de vedertjes in; en nu zoeken ze voort en 't sneeuwt raaikatjes, en 't verwit letterlijk wegen, menschen en velden. Hier gelijk voor de distels stel ik de vraag: Hoe komt het dat enkel de typha latifolia tusschen de lischdodachtigen zoo verspreidden? Alzoo behielden èn de typha angustifolia èn de sparganium's (egelskoppen), enkel hunne standplaatsen van vóór den oorlog. Geheimenissen in de natuur! | |
't Zijn Zieltjes der KrijgersWeet onze goede vriend M. Vinck of 't van de lischdodden is, oftewel van de stalen van 't riet dat de menschen, te Merckem zelve, zeggen dat 't de zieltjes zijn van de soldaten, die alzoo bij honderden uitrijzen? Antw. Inderdaad, beste heer, zijn volgens 't zeggen van sommige vrouwtjes de raaikatten niets anders dan de zieltjes van gesneuvelde krijgers. Want hoe zouden voor die menschen de raaikatten er zoo geheimnisvol kunnen geraakt zijn? | |
Katte-pluimenTegen dat de lischdodden rijpen, gaan ‘ze’ te Becelaere erachter; waar dat er ‘moerasscherij’ is daar staan er altijd de machte. De menschen trekken ze, en droogen ze, en rispen dan de ‘katten’ eraf... en wat ze daarmee dan uitsteken? is tijken vullen, hoofdeinden en heele beddingen maken, als duivepluimen zoo zochte. L.N. M.O. Ook in Merckem en wat overal op 't ‘Front’ gebruikt men die katten voor wolle. In Yper heet dat obuspitwulle. De vreemde werklieden deden zo kennen buiten 't ‘Front’, en van daar ontstond de nieuwe handel. M.V. Dat kruiden hunnen wikkel vinden in sommige gronden waar andere liefst niet en groeien, ziet men op de puinhoopen, steenbrokken van huizen en kerken. Boven erop tusschen gesplinterde stukken hout, tusschen gekromde | |
[pagina 35]
| |
ijzeren balken groeit en bloeit in volle majesteit de Verbascum Thapsus L., 't wolblad, de wolbladige toorts, de maagdenkeers, de gewone koningskeers. Vroeger moest men er naar zoeken op een stuk muur, soms wel in den hof van één die wist dat zijn bloemen dienden als middel tegen bloedspuwen,buikloop, spenige pijnen, verkoudheden. Nu is het meester van de puinen, en zuigt met zijn wortels om het tweede jaar de lucht in te schieten een goê 1m25 hoog, pijlhout recht als een keers of toortsGa naar voetnoot(1), met zijn breê behaarde bladerenGa naar voetnoot(2) die langs den stam lijk vlerkskes afloopen. Bovenop staat er eene aar van een 30 ctm. groot, en in Juli dicht bezet met helder geluwe vijfdeelige bloemen van één stuk, de grootte van een oordje. De drie bovenste meeldraden zijn met geluwe haartjes bezet, en zijn groene stamper verwacht van een andere bloem 't roode stuifmeel tot zijn bevruchtigingGa naar voetnoot(3). Hoe toch kwam hier dat prachtkruid, dat deze weedommen met een gulden krans bekroont? Zijn zaadpotje ligt vol kleine zaadjes, en 't wacht er de winden af, die zijn stam weg en weêre slingeren; de kleppen staan open, en links en rechts in eene breê ronde staan jeugdige wolbladeren hun tijd af te wachten om verder te zaaien. Doch hoe kwam hier de moeder van zooveel kinderen? Zijn 't de vogels, de schoenen der krijgers? 'k Weet enkel dat ze nu hun geluwe pracht als een blijden lach over de verwoesting uitschetteren. ('t Vervolgt) |
|