niet zeggen, beleefd maar berispend: ‘Wat! spreek'-je nu fransch’?... alsof in zijn meening het grofwoordige al ‘fransch’ was, ttz. geen-vlaamsch, en niet-staande in een mond lijk den onzen.
Bijgevolge: wij dan, wij die hebben heuscher te spreken, en voor wie menige volkswoord al èèrder gemeene moet dunken, wat gaan we nu doen om toch ‘volkstalig’ te redenen? in 't bezonder wanneer we er wat klem achter willen? Wel! Dien eigensten zwier daar, dien ronk, en dien sleep en dien val en die kracht trachten achter te beelden... ja best...; nochtans opperwaarduit: wel nazien daarbij, dat we 't ook ergeloos - mèèr ergeloos - kunnen. Kieschheid, onkieschheid vooral, 'n hangt niet af van een taal, ze hangt af van de menschen.
Gezelle, om die kunste, van 't volk na te talen, om die kunste te leeren, lei er dertig jaar aan van zijn leven,... maar... heeft ze gekend als niet een. Geen immers als hij, die den deun onzer volkstaal even deftig als heftig heeft weten weder te geven.
Waarom het niet van hem afgeleerd dan?
L.D.W.