In het oudnoordsch vind ik âll, met de vertaling ‘gurges’, vermeld bij Holzmann: Altdeutsche Grammatik. Jellinghaus: Die Westfälischen Ortsnamen gewaagt, in duistere bewoordingen weliswaar, van een nederduitsch ahl, ohl = somp. Te IJper bestond een straatje genoemd: Hallestraat = rue des Halles. Maar in eene teekening, vóór den oorlog ter dekenij berustende, en vervaardigd naar een plan van de 16de eeuw, heette dat straatje Aelstraete. En in eene teekening van rond de jaren 1850, voorheen berustende ter pastorij S. Jacobs, wierd datzelfde straatje nog genoemd: Rue dite Ael. Welnu dit straatje leidde van het westelijk uiteinde van de Markt, langs de Halle, naar de Vandenpeereboomplaats, door het ijpersche volk geheeten de Leet (leed). Op die plaats vloeit de overwelfde IJper voorbij; niet verre vandaar ligt het stadsdeel dat ‘de Meersen’ genoemd wordt, zoodat er, naar alle waarschijnlijkheid, in dien omtrek, voorheen lage landen, broeken, meerschen, moerassen en allerhande waterplassen te vinden waren. Daaruit mogen wij besluiten dat de naam Ael, van waar Aelstraete, aldaar eene gepaste reden van bestaan vond.
Met dit woord zou ik genegen zijn den geslachtsnaam Vanhaele in verband te brengen. Althans geloof ik dien name in eene gazet gelezen te hebben, als bestaande in de omstreken van Yper; en in alle geval is er ten jare 1365 spraak van eenen Here Vranke van Hale, bij D'Hoop: Recueil des Chartes du Prieuré de St-Bertin à Poperinghe.
Mogelijk moet er nog rekening gehouden werden met een ander gelijksoortig woord. Reeds vóór den germaanschen tijd bestonden er in westelijk Europa riviernamen van den vorm ala (of ook âla?), met of zonder verdere afleidingsuitgangen. Misschien bestonden zij ook reeds bij de Germanen, en in alle geval namen dezen die over van de volkeren, wier plaats zij opvolgentlijk besloegen.
Het eene of het andere al, ala steekt waarschijnlijk in de volgende namen:
Aelwater en Halewaters, geslachtsnamen; Haelewyck, id.; van Ael, Haelmeersch, van Halemeersch, van Halle-