Biekorf. Jaargang 27
(1921)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1] | |
Kruiden in Vlaanderen's Woestenij ten jare O.H. 1920De menschen hadden hun verstand en wetenschap thoope geleid, en ze gelukten erin te vernielen wat eeuwen noesten vlijt hadden opgebouwd. Nu ligt in Vlaanderen een baaierd van akelige puinhoopen, deerlijk gesplinterde, gebroken, ontvelde boomen, een pokdalig land, vele keeren omwoeld. Zou ooit iets nog kunnen groeien op dien doodgemartelden grond? Ziet! Op dien heiligen grond in wiens schoot de moêgetobde krijgers rusten, heeft God een koninklijken mantel van purperen bloemen geworpen; Hij deed er een koningsstaf rijzen van bruine lischdodden, en vlocht er een gulden kroon met 't stralende wolblad. | |
[pagina 2]
| |
Die Vlaamsche eerde is leefbaar, en altijd voort ook bestaat 's Scheppers wet over 't verspreiden der kruiden; doch hier komt de mensch aan die wet geen paal of perk stellen. De menschen! Ze tjolen nog met velen in lieflijker streken. Eertijds ja, De hovenier in zijnen lochting
Houdt wacht, en durft er een
Het kopken maar uit de aarde steken
't Ligt seffens kort en kleen.
De wiedsters op den akker kruipen
Hun knie'n blamot en stram,
Om ze onbermhertig uit te klauwen,
Verangst of 't een ontkwamGa naar voetnoot(1).
Daar ligt de eerste reden, een negatieve, van de vermenigvuldiging der kruiden op de strijdlijn: geen wieders genoeg. Een andere is 't aanvoeren van duinezand, vreemde keien, rotseschelfers. Zoo zag ik een echte strandbloem, een kruisbloemige, de Cakile Maritima Scop. bloeien te Merckem langs den tramweg op duinezandGa naar voetnoot(2). En van waar kwam het klein rood kalvermuiltje, het Antirrhinum Orontium L.Ga naar voetnoot(3), langs de spoorbaan van Poperinghe op Vlamertinghe nieuwegeleid binst den oorlog? Een derde reden van verspreiding is 't voederen van de peerden met vreemde haver, waarbij ook andere zaden liggen. Wie onder den oorlog de Engelschen zag gansche zakken haver verkwisten, zal verstaan dat rond die plaatsen vreemde haver groeide, maar ook een vreemde distel: de Mariadistel, Silybum Marianum Gärtn. met zijn breed witgemarmerd blauw-groen blad. Doch die prachtdistel zal wel zijn ‘wandalen’ vinden, als men gewaar wordt hoe hij kan 't land uitzuigen. | |
[pagina 3]
| |
De distels, de kruiden der vervloeking, zijn hier koningen in deze wildernis. En waarom niet? Zij bezitten een verspreidingsmiddel zooals geen een. Hun scheef zaadje of kerne (akène) is gekroond met een ring waarop een scherm haartjes staat. Bij den minsten wind vliegt het rond, of haakt aan wagens en kleêren, en wee 't land waar het toekomt. En het is hier toegekomen, en het is hier een wee, en hier is de eerste vervloeking van 't menschdom bewaarheid: ‘Distels en doornen zal zij u voortbrengen’Ga naar voetnoot(1). Onder de distels van allen naam Onopordon Acanthium L. (wegdistel) met zijn stam vol schrikkelijke stekers, Carduus crispus L. (gekrulde distel), Carduus nutans L. (knikkende distel) met zijn vreeselijke doornen, spant de kroon ver boven de distels, ver boven 't zij gelijk welk kruid, de Cirsium arvense Scop., de akkervederdistel, de haverdistelGa naar voetnoot(3). Hebben de andere distels weinig gewrocht ter eigene verspreiding, de Cirsium heeft nu toch zijn tijd niet verloren; hij is meester overal, ten minste waar er vette uit 't land te zuigen is. Zijn groen krullekopke staat vol purperen buisbloemtjes. Is hij niet gewapend gelijk zijn medebroeders in de distelschap, zijn bladeren hebben toch ribben die het blad uitloopen als doornen, scherpe, vinnige doornen, die hevig steken. Zijn kerne heeft gevinde haartjes, 't zijn echte pluimkes of vedertjes (vederdistel), die in verscheidene rangen op een ring boven 't zaad staan. Daarom vliegen ze zoo wel en zoo ver, daarom overmeesteren ze gansch Vlaanderen's strijdlijn. Aanschouwt, op de oude toppen, hoe 't
gevlugde zaad omhooge woedt,
| |
[pagina 4]
| |
en waait voor alle winden,
om ievers, daar 't geen ziele en zag,
den vrijen hergeboortedag,
onsterflijk, weêr te vindenGa naar voetnoot(1).
't Eerste jaar geeft dat zaadje een klein onschuldig disteltje, dat niet kloek genoeg is om te bloeien; 't sterft af met den winter. Dat heet de eerste spruit. Toch blijft er een peemtje van een worteltje over, entwat van niets, maar het tweede jaar schiet de toevallige spruit uit die wortelknoppen: een krachtige, kloeke haverdistel die bloemen en zaden geeft, en verder en verder, wijds en zijds, jonge vederdistels de wereld inzendt. Zeg nu aan den boer: Die distel is gezond veevoeder, gemengd met strooi. Hij zal dat veevoeder naar den bliksem wenschen. Al wat hij kan, doet hij om die vervloekte distels te weren. Hij steekt distels, hij pikt distels, hij trekt distels. Nutteloos zwoegen. Ginder op die eindelooze woestenij heeft de haverdistel zijn paradijs; hij bloeit ongestoord voort en zendt zijn zaad waar de noeste boer mestte en ploegde. En toen nog. Hebt ge, beste lezer, ooit hooren spreken van zijdelingsche wortelknoppen? Trekt ge den distel uit met zijn langen korketrekker van een witten wortel, dan zijt ge niemendalle als gij de geel-bruine wortelstok al ware 't een centimeter groot laat zitten. Oogen staan er op, en steekt ge dien wortelstok in tween, de uitslag is: twee of meer akkervederdistels in de plekke van één. 't Blijft nog een middel over: ‘Om de distels uit te roeien, verandert uw land in weide, voor eenige jaren.’ Ja, dat kan, als de staatsbanen toen geen openbare distelkweekerijen meer zullen zijn. (Zie de jaarlijksche plakkaten over disteluitroeiing). Ondertusschen is de streek van de strijdlijn bedekt met den ‘koninklijken purperen mantel’, ten minste 's zomers.
('t Vervolgt) M. Vinck. |
|