Biekorf. Jaargang 26
(1920)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOostkerke en de Abdij van Sint-Quintens-ten-Eilande.De volksoverlevering, gesteund door den plaatsnaam en de opgaven der geschiedenisbronnen, vermeldt dat, in de nabijheid van Monikkenreede eertijds kloosterlingen aankwamen uit de Benedictijnerabdij van Sint-Quintens-ten-Eilande in 't Vermandeesche herkomstig. We lezen in de Acta Sanctorum de volgende aanteekeningen die wij uit den latijnschen tekst vertalen: Onder de parochie van Oostkerke lag een stadje, Monikkenreede bij name, om reden van de nabijwonende monikken, waarvan niets meer overblijft. Die kloosterlingen, ik weet niet waarom en wanneer, trokken van hier weg en verblijven nu in 't klooster van St-Quintinus, in 't Vermandeesche; doch tot heden bezitten zij de tienden en het patroonschap van deze en omliggende parochiënGa naar voetnoot(1). Hoe de aankomst der Benediktijnermonikken in deze streek uitleggen? Hebben wij ze aan St Elooi, bisschop van Doornijk en Noyoen misschien te danken? De H. Bisschop, luidens eene gegronde overlevering, bezocht Brugge, wellicht ook Oostburg en AardenburgGa naar voetnoot(2). Voltrok hij die reis, | |
[pagina 212]
| |
niet langs het Zwin dat destijds die steden in verband bracht? De Benedictijnerabdij die in de stad St Quintin, tijdens de 7eeeuw, tot stand kwam, was hem niet onbekend, dewijl zij in 't bisdom van Noyoen lag. In die stad had hij in 638 het lichaam van Sint Quintin, door den Roomschen veldheer Rictius Varus ten jare 296 ter dood gebracht, weergevondenGa naar voetnoot(1). Heeft hij de monikken niet uitgenoodigd om het ambt van geloofsbode aan te vatten en de heidensche volksplantingen die de Kerkvoogd langs de boorden van het Zwin ontdekt had, tot het christendom te bekeeren? De Benedictijnen vestigden zich niet aan den oever van de Zwene. Om zich tegen de overstroomingen te beveiligen, zochten zij eene hooggelegene zate. Ze vonden die ten Noordoosten van de wijk Eyenbrouck. Daar kwam hunne woonstede tot stand omgeven van omtrent tien gemeten gronds die ze als eigendom in bezit hieldenGa naar voetnoot(2); eene aan- | |
[pagina 213]
| |
teekening meldt ‘zoe plochten upt tzelve landt schoone huizen ende boomen ende een groote schuere te staene omme de tienden inne te doene, die over langhe jaeren byde oorloghe al verbrandt ende te nieten ghedaen waren’Ga naar voetnoot(1). Een weg, in de oorkonden alle stappe vermeld, ging van het leenhof uit en doorliep het Oostkerksche grondgebied; hij voert den naam van Sabsweg, Sabs van St Quintins weg, Sabs wegh van St Quintin in Vermandoys. Daar hij niet rechtlijnig doorloopt, schijnt hij tusschen poelen en moerassen gebaand te zijn geweest; nog kan men hem volgen tot aan de grensscheiding van Westcappelle en Houcke. Het bestaan van dien weg dagteekent van verre, dewijl hij in de oudere oorkonden als scheidspaal der nevensliggende grondparceelen gedurig aangewezen staat, ja zelfs, hij zou, ons dunkt, de kavelverdeeling der eigendommen voorgegaan zijnGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 214]
| |
Wijduitgebreid was de werkkring die voor de aankomende monikken openlag: hij besloeg gansch de streek waar alle de parochiën die op beide zijden van de Zwene lagen, later tot stand zouden komen. Doch, is het arbeidsveld ons bekend, de werking der eerste kloosterlingen die te Oostkerke verbleven, ligt ten meerderen deele in het duister. Hebben zij den grootschen arbeid aangevat, door de schrijvers zoo hoog geprezen, de indijking der scorren en heernessen, de ontginning der woestijnen en heidegrondenGa naar voetnoot(1)? Misschien wel, dewijl nog in 1089, Graaf Robrecht II aan St Quintinsabdij alle de tienden schonk van een deel nieuw land op de parochie van Oostkerke gelegen, dat hij met den naam van Wastina, woestijne, bestempeltGa naar voetnoot(2). Vooraleer de wellicht uitgestrekte wastina tienden kon opbrengen, behoorde ze tot vruchtbaar akkerland herschapen te zijn geworden. Onder menigvuldige wateringen die in 't noorderdeel van 't Brugsche Vrije tot stand kwamen, komt er eene voor die | |
[pagina 215]
| |
den naam draagt van Wateringe der kerk van Oostkerke, wier grondgebied zich langs den linkeroever der Zwene over Oostkerke uitstrekte. Hebben wij die voor den landbouw zoo nuttige en onmisbare instelling aan de monikken niet te danken?Ga naar voetnoot(1) Wat meer kenmerkend voorkomt, 't is het ambt van geloofsbode door de kloosterlingen uitgeoefend. Uit de geschiedenisbronnen vernemen we dat ze de streek doorliepen om de misschien nog heidensche bewoners tot het christendom te bekeeren, de volksplantingen bezochten om er voor de bekeerlingen de godsdienstbronnen te openen. Ten jare 1110 bevestigde Baldrik, bisschop van Noyoen en Doornijk, de bezittingen der St Quintinsabdij. Onder meer noemt hij: in Vlaanderen, ter zee, het altaar van Oskerke met de kerk en vier kapellen: van Wulps(Wulpen) in een eiland aan zee gelegen, - van Lapscures, - van Murkerka, - van Was (cappelle)Ga naar voetnoot(2). In 1168 somt de bisschop van Doornijk, Gerard, nogmaals die zelfde bezittingen op en voegt er eene vijfde christenheid bij, Lesitteruse, onbekend gebleven, mogelijks door eene zeeoverstrooming verzwolgenGa naar voetnoot(3). Die kapellen zullen parochiekerken worden met een eigen grondgebied, van het grondgebied der moederparochie afgescheiden. Later komen bij die vier christene gemeenten Damme, Ste Catherine bij Damme, Houcke en Ste-Anne-ter-Muyden. | |
[pagina 216]
| |
Alle die parochiën zijn hun ontstaan aan de Benedictijnermonikken van St Quintins verschuldigd. ('t Vervolgt) J. Opdedrinck. |
|